Home
Grondligging en Omkeringen
Trappen
Cadensen
Tussendominanten
Harmonische versieringstonen
De Koraalzetting

Grondligging en omkeringen

Liggingen van akkoorden

De namen van de liggingen van trappen (laddereigen akkoorden) zijn ontstaan in de baroktijd, ten tijde van de zogenaamde basso continuo. Men werkte toen niet met akkoordsymbolen, maar de clavecynist of organist kreeg een baslijn met daarboven cijfertjes. Die cijfertjes gaven de intervallen van de tonen die de klavierspeler in de rechterhand moest spelen t.o.v. de bas. In de 19e eeuw heeft men deze namen gekoppeld aan de theorie van de omkeringen en deze terminologie is tot op de dag van vandaag blijven bestaan . Zoals je in het voorbeeld ziet is de volgorde van de tonen boven de bas niet van belang. Welke toon boven ligt doet er voor de ligging niet toe. Alleen de bastoon bepaalt de ligging.

  • Een sextakkoord is een drieklank met de terts in de bas
  • een kwartsextakkoord een drieklank met de kwint in de bas
  • Een kwint-sextakkoord is een septiemakkoord met de terts in de bas
  • een tertskwartakkoord is een septiemakkoord met de kwint in de bas
  • een secundeakkoord is een septiemakkoord met de septiem in de bas

Maak je die namen eigen. Het zijn er 5, dus dat valt best mee. Bij harmonische analyse kan het goed interpreteren van de liggingen veel helpen om de werking van een muziekstuk te doorgronden.

Stabiliteit van akkoorden

De stabiliteit van een akkoord wordt bepaald door:

  1. De historische context. In de barok keek men daar anders tegen aan dan in de klassieke tijd, en tijdens impressionisme of modernisme nog weer anders
  2. De spanning binnen het akkoord. De meest spannende intervallen zijn verminderde kwint of overmatige kwart, en septiem-of secunde-intervallen. In de klassieke tijd kon een muziekstuk alleen maar eindigen op een grote of kleine drieklank in grondligging. Verminderde drieklanken of septiemakkoorden waren daardoor per definitie instabiel. We zullen later zien dat we daar heel gericht nog nuanceverschillen in kunnen aanbrengen
  3. De ligging van akkoorden. Bij grote en kleine drieklanken is de grondligging veel stabieler dan de omkeringsligging. Bij septiemakkoorden en verminderde drieklanken is het verschil in werking tussen de liggingen minder groot

Audiatie van liggingen van drieklanken

Zing de notennamen van de drieklanken van een aantal trappen. Doe dat steeds van beneden naar boven en herhaal telkens de laagste noot voordat de volgende trap komt:

  • In C: I-I6-I64, in Am idem I-I6-I64
  • VII-VII6-VII64
  • Zing dit ook op klank (Da da da bijv.) op willekeurige toonhoogten
  • Zing de wending I-I6-I64-V-I op klank in majeur en mineur. Grondtoon is gegeven
  • Zing in willekeurige volgorde VII, I, I6, I64, V in majeur of harmonisch mineur. Maak je de klank van al deze trappen en liggingen eigen. Oefen ook het herkennen van deze trappen en liggingen als ze op de piano gespeeld worden
  • De tonica wordt gespeeld. Zing I6. Zing V. Zing I64-V-I. Zing VII-I etc. Ook vanuit andere tonica's, in zowel majeur als harmonisch mineur