De Kerkinrichting in Limburg

  Zie ook:

Jos Habets heeft in de negentiende eeuw diepgaande studies gedaan naar de geschiedenis van de kerk in Limburg. Hierover schreef hij liefst vier boeken. Het eerste boek beschrijft de algemene geschiedenis van de kerk in Limburg, die van het bisdom Luik in het bijzonder. In dit deel worden ook een aantal algemene dingen verteld over kerk en kerkinrichting.

De Kerkhoven

Oorspronkelijk werden doden vaak in de kerk begraven, maar Karel de Grote verbood dit in 809. In 813 besloot een kerkvergadering te Metz dat priesters, abten, bisschoppen en sommige andere gelovigen wel in een kerk begraven mochten worden. Gevolg was dat met name aanzienlijke families zich een plaats in de kerk kochten. Kerkvoogden hadden meestal grafmonumenten op het koor van de kerk. In 1288 zien we dat volgens de statuten van het bisdom Luik de doden na overlijden onmiddellijk naar de kerk moesten worden gebracht en opgebaard. Daarna werden ze dezelfde dag of een dag later begraven. Exgecommuniceerden mochten niet op het kerkhof begraven worden. Kerkhoven werden omheind of voorzien van een haag. Het onderhoud daarvan was voor de gemeente. Op de kerkhoven stond meestal een kapel, gewijd aan St. Michaël. Deze werd vereerd als overwinnaar op Lucifer en begeleider van de ziel naar de hemel. In deze kapel brandde vaak een licht. Dit gebruik vinden we terug bij Allerzielen. Bij veel katholieke gezinnen werd in het verleden in de nacht van Allerheiligen naar Allerzielen de hele nacht door een kaars gebrand in huis. Martelaren moesten begraven worden met een wit kleed. Vroeger werd in het graf een aarden bekken met brandende houtskool en wierook geplaatst en ook een vat met wijwater. In 1867 werden dergelijke dingen in oude graven op het kerkhof van Gulpen terug gevonden. Vanaf de achtste eeuw werden lijken in houten kisten gelegd. Alleen arme mensen werden slechts in een kleed gehuld. Rijken kregen heel vroeger ook vaak een plaatje mee in het graf, waarop de naam en wederwaardigheden stonden gegrift (absolutiekruisen, omdat ze de vorm van een kruis hadden). Dit gebruik verdween in de dertiende eeuw. In Venray was het tot voor kort gebruikelijk om bij een zieke die de absolutie kreeg een kruis te hangen. Dit deed de priester. Dit kruis werd uiteindelijk meebegraven. Oorspronkelijk werden de doden altijd met de voeten naar het oosten begraven. In 1792 zien we in de Rituale Romanum enige bepalingen, waar staat dat priesters niet met de voeten, maar met het hoofd gericht naar het oosten moeten worden begraven.

Oorspronkelijk waren kerkhoven rond de kerk aangelegd. Joseph II liet kerkelijke begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aanleggen. Een van de eerste kerkhoven buiten de bebouwde kom is het kerkhof van Roermond bij de kapel in het Zand, toen nog buitengebied, aangelegd in 1785.

Het oude kerkhof van Roermond is een van de oudste kerkhoven van Nederland.
Foto Pieter Simons Februari 2007

Home

De Pastorie, de tiende en het armenwezen

In 816 bepaalde Lodewijk de Vrome, dat voortaan bij iedere kerk een woning met een stuk grond aangelegd hoorde te worden, ter huisvesting van de pastoor. Deze geestelijke zou zijn bestaan vinden in de tiende, de offers van de kerk en de opbrengst van tuin en grond. Volgens de stauten van Kempenland in het bisdom Luik diende een pastorie een keuken, kelder, zolder en twee kamers te hebben. In 1591 moest de pastoor volgens een bisschoppelijk bevel een register van goederen, renten, uitgaven en inkomsten aanleggen. Voorts werd bepaald dat de pastoor naast paaseieren en kerstbrood jaarlijks "een halven reaal" ontving van elk huisgezin. Onderhoud van kerken werd voornamelijk uit tienden betaald. Het eerste tiendrecht zien we al bij de joden in de bijbel. In het boek der schepping staat (XXVIII, 22): "deze steen, welke ik als titel heb opgericht, zal het huis gods genoemd worden en ik zal u tienden offeren van al wat gij mij geven zult." Het eerste Christelijk staatsstuk welk handelt over tienden stamt uit 764 (Pippijn de Korte). Karel de Grote maakt er een algemene belasting voor de parochiekerken van. Al gauw sloeg de aristocratie de hand aan tienden en goederen van de kerken. Ze namen die in pand of kochten ze van de geestelijken. Vervolgens bleef het meestal in handen van de familie. Er werd verschil gemaakt tussen de grote en de kleine tiende. De grote tiende strekte zich uit over alles wat halm en stengel had. (granen, bonen, wijn). De kleine tiende werd geheven op oliezaden, kruiden, hooi, vlas, spurrie, hop en kleinvee. De vee-tiende werd geheven op lammeren, kalveren, gevogelte en bijen. De tiendeheffer kreeg zelf van wat hij inde meestal weer het tiende, elfde, twaalfde of dertiende deel. Deze heffingen werden soms weer verpacht aan de meest biedenden. de tiende-inners moesten op zijn minst gedeeltelijk de pastoors en kerken onderhouden. Een derde deel van de tiende was bestemd voor de armen. Dit waren de armen van de parochie zelf. Bedelaars, pelgrims e.d. konden er geen aanspraak op maken. Voor hen werd gezorgd in de zogenaamde gasthuizen. Deze zijn soms door kerken opgericht, (bij kapittels bijna altijd) door kloosters, door gemeentebesturen of door vrome burgers. (Bijv. de gasthuizen van Maastricht, Venlo, Wessem, Neeritter, Gulpen, Bemelen, Scheulder, Meerssen, Valkenburg, Brunssum). Daarnaast had je nog de vele stichtingen van de Heilige Geest. Hier werden bedelingen uitgevoerd, meestal in de kerk. Bij het afleggen van de jaarlijkse rekening werden er vaak feestmaaltijden georganiseerd, op kosten van de overgebleven gelden van de rekening. In 1686 probeerde de bisschop van Luik hier een eind aan te maken.

Home

Katholieke feestdagen

In 1288 werd bekend gemaakt welke feesten vanaf toen gevierd dienden te worden:
  • In januari de Besnijdenis des Heren, Driekoningen en de bekering van Paulus
  • Februari: Maria Lichtmis, St.Petrus Stoel en st. Mathias.
  • Maart: Maria Boodschap
  • Mei: Apostel Philippus. Jacobus en de kruisvinding
  • Juni: Joannes de Doper, Petrus en Paulus.
  • Juli: H. Magdalena en H. Jacobus, apostel.
  • Augustus: St. Petrus-Banden, St. Laurentius, O.L.Vrouw hemelvaart en St. Bartholomeus, apostel.
  • September: O.L.Vrouw geboorte, St. Lambertus, St. Matheüs apostel en St. Michaël.
  • Oktober: St. Dionysius, Heilige apostelen Simons en Judas.
  • November: Allerheiligen, St. Hubertus, St. Martinus, St. Catharina en St. Andreas, apostel.
  • December: St. Nicolaus, St. Thomas apostel, Kerstmis, St. Stephanus, St. Joannes de evangelist en Onnozele kinderen.
Daarnaast was er het Paasfeest en het Pinksterfeest, welke feesten allebei drie dagen duurden. (Datum elk jaar anders). Elke dag voor een feest was een vastendag, behalve voor het feest van Joannes de Evangelist en voor Onnozele kinderen. Daags voor Allerheiligen en O.L.Vrouw Hemelvaart mocht men ook geen zuivel gebruiken. Geestelijken mochten op de twee dagen die aswoensdag vooraf gingen geen vlees eten. Van aswoensdag tot pasen was 40 dagen vasten. Geestelijken mochten nog een andere ambt bekleden, uitgezonderd het ambt van wisselaar, herbergier, volder, kleermaker, schoenmaker, baljuw, vorster of molenaar. Er waren nog veel meer bepalingen. Bijv. degenen die officiaals (kerkelijke rechters) gevangen namen of hun goederen in beslag namen, werden in de ban gedaan. Ook kon soms een hele parochie gestraft worden. De leden werd dan een kerkelijke begrafenis en het H. Oliesel geweigerd. Naar aanleiding van massale klachten over al deze voorschriften uit 1288 werden hetzelfde jaar nog enigszins aangepast. Deze statuten bleven overigens hun geldigheid hebben van 1288 tot 1618. In 1618 werden in een nieuwe synode nieuwe regels bekend gemaakt. De veertig dagen vasten bleef gewoon bestaan, alleen de regels van aswoensdag en de dagen ervoor werden afgeschaft. Andere vastendagen waren daarnaast nog de dagen voor St. Mathias, Pinksteren, Joannes geboorte, Petrus en Paulus, Jacobus, Laurentius, O.L.Vrouw Hemelvaart, Bartholomeüs, Mattheüs, Simons en Judas, Allerheiligen, Andreas, Thomas en Kerstmis. Tot 1801 bleven deze regels grotendeels van kracht.

Home

Onderwijs

De catechismus

Omstreeks 800 lezen we enkele berichten van concilies, waarbij priesters er aan herinnerd worden, dat het volk het "onze vader" en de geloofsbelijdenis dient te kennen. Zij die daar nalatig aan zijn dienen door vasten en kastijding bestraft te worden. Kinderen die deze zaken op kloosterscholen leren moeten het geleerde thuis weer aan de anderen doorgeven. Als het niet anders kan, dan mag dat in de moedertaal. In 1288 bij de Luikse synode werden ouders bij de doop van hun kinderen verplicht om de kinderen het "onze vader", "wees gegroet" en "symbolum der apostelen" te leren. In 1548 werd de priester verplicht op zon- en feestdagen in de landstaal te preken. Gedurende de preek mocht er niet ook nog tegelijkertijd een mis worden gelezen. In 1611 werd er een Luikse catechismus opgesteld. Pastoors dienden elke zondag aan kinderen in deze catechismus onderricht te geven. Gedurende de mis of de lessen in de catechismus dienden de herbergen gesloten te blijven. Ook voor volwassenen kwam er catechismusonderwijs op zondag, welk een uur diende te duren. Gelovigen die hier naar toe gingen, kregen per keer een aflaat van 10 dagen. In die tijd mochten er geen spelen en openbare vermaken plaats vinden. In 1736 verzocht de bisschop van Luik aan zijn pastoors om een of twee maal per maand door klokgelui de gelovigen een half uur voor de Mis naar de kerk te nodigen om daar aanwezig te zijn bij catechesatielessen.

Home

Onderwijs in de middeleeuwen

De eerste echte scholen in deze contreien zijn waarschijnlijk de domscholen, zoals de domschool van Maastricht, daarnaast ook kloosterscholen. In 787 werd door Karel de Grote aanbevolen om geestelijke kinderscholen op te richten in kloosters en bisschopssteden, waar "psalmen, zangnoten, reken- en spraakkunst" werd aangeleerd. Theodulf, bisschop van Orleans en vriend van karel de Groote ging nog een stap verder: hij wilde dat elke priester in een dorp een school stichtte, waar kinderen kosteloos onderwijs konden genieten. In het jaar 1000 waren er inderdaad een aantal van dergelijke scholen, o.a. in het bisdom Luik. Alles wat er opgeschreven werd, ook aan officiële actes, was echter steeds nog in het Latijn. Pas vanaf de 12e eeuw komen de eerste stukken in het Diets voor. Deze taal der Maaslanders (huidige Nederlands Limburg, Belgisch Limburg, Pruisisch Gelderland, de landen van Wassenberg en Heinsberg, het Diets gedeelte van het hertogdom Limburg en Daalhem) heeft ook een schriftelijke bloeitijd gehad, bijv. in de Dietse vertaling van het psalterium uit de IX of Xe eeuw. Henric van Veldeke schreef zijn verzen ook in deze taal. In de dertiende eeuw werd door een zekere Heinric de roman "kinderen van Limburg" geschreven, over de hertogen van Limburg, het is een ridder-roman. Enkele tientallen jaren later werd het Maastrichts paasspel in het Diets geschreven. Vanaf 1272 bevorderde Rudolf van Habsburg dat charters en andere bescheiden in de volkstaal werden geschreven. Het met zekerheid oudste rechterlijke document in het Nederlands is de "Oude Caerte der Stadt Maestricht" uit 1283. Daarna zien we o.a. de Nederlandstalige statuten van de abdij Thorn uit 1338 en 1348 en die van de abdij Susteren uit 1348. In Roermond zien we vanaf 1353 schepenbrieven in het Nederlands. Oudere brieven zijn nog in het Latijn. De oudste geschriften zijn op leer, palmbladeren en de tweede houtschors (liber). Later wordt papier bereid. In 1292 had de Sorbonne in Parijs ongeveer 1000 boeken. Na de boekdrukkunst ontstonden in de 16e eeuw langzaamaan regels en werd het Diets tot slechts een gesproken taal. Men schreef in het Latijn, Frans of Nederduits. (zeer verwant met het Nederlands), aan de andere kant van de Rijn in het hoogduits.

Een afbeelding van een Dominicanerklooster van Gent uit de dertiende eeuw geeft een beeld hoe (kerk) en klooster vaak ingericht waren. De tekening is uit 1735. Beweeg met de muis over de afbeelding, zonder te klikken.

Home

De dorpsschool in het bisdom Luik

In diezelfde tijd werden de dorpsscholen ook al veel talrijker. De kwaliteit was meestal niet al te best. De lessen werden veelal verzorgd door kosters die thuis school hielden. In 1589 vaardigde de bisschop van Luik een stuk uit waarin hij voorschreef dat er zich niemand als onderwijzer mocht vestigen om les te geven in lezen, schrijven, rekenen, taalkunde, muziek, redekunde, theologie of andere takken van onderwijs, dan alleen diegenen die door de vicarisgeneraal waren goedgekeurd. Onderwijzers werden verplicht hun katholieke geloofsbelijdenis af te leggen. (we zitten in de tijd vlak na de reformatie..) In 1777 wilde de bisschop dat ervoor gezorgd werd dat overal waar de behoefte er aan was scholen op te richten, ook voor kinderen die geen schoolgeld konden betalen. De schoolmeesters dienden betaald te worden uit de gemeentekas. De pastoors dienden te waken over de kwaliteit van het onderwijs, maar ook de levenswandel van de onderwijzers kritisch onder de loep te nemen. Pas in de Franse tijd ging de verantwoording voor de kwaliteit van het onderwijs over in lekenhanden.

Home

De klooster- en kapittel- of domschool in het bisdom Luik

(zie ook document over de Latijnse school). In de XIIIe eeuw in de abdij van Kloosterrade waren de volgende schoolboeken aanwezig: De eerste domschool in deze contreien was de domschool van Maastricht, waarover weinig bekend is. Ook over de domschool van Luik, die tot stand kwam nadat het bisdom verplaatst was van Maastricht naar Luik, zijn pas gegevens bekend vanaf omstreeks 900. Met name weten we dan welke geleerden hier hebben gestudeerd. (bijv. Hilduinus, later aartsbisschop van Milaan, de geleerde Ratherus, Eraclius etc.) Tot 1200 was de domschool nog zeer in aanzien daarna begon de roem te tanen. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw diende de domschool nog slechts tot onderricht in de zangkunst.

In de vrouwenstiften zag het onderwijs er anders uit. Hier kwamen voornamelijk adellijke dames. Zij kregen onderwijs in de grammatica, de fraaie letteren, handwerken en Gregoriaans gezang. Ook werd er geoefend in het overschrijven van oude handschriften. De rijkversierde evangelieboeken van de collegiaalkerken van bijv. Susteren, Munsterbilsen of Aldeneyck zijn waarschijnlijk het werk van kloosterdochters uit deze stiften.

De kloosterorde die op het einde van de middeleeuwen het meest heeft bijgedragen voor het onderwijs aan de burgerlijke stand is die van de "Broederschap des gemenen levens", Ook wel de broederschap van Hieronymus of Gregorius genoemd. Vanuit de Noordelijke Nederlanden verspreidde deze zich vanaf 1350 ook over het bisdom Luik.

Vanaf 1548 waren alle steden verplicht een Latijnse school op te richten. Met name de Jezuiten hebben een belangrijke rol gespeeld door overal waar gewenst Latijnse scholen op te richten.

Zie ook:

De ontwikkeling van dorpsschool en Latijnse school in het hertogdom Brabant tot 1520

Home

Universiteiten

De belangrijkste universiteiten waar jong-volwassenen naar toe gingen in deze contreien waren de universiteit van Leuven en de universiteit van Keulen.
De universiteit van Keulen
De universiteit van Keulen werd in 1388 opgericht en was de moeder van de latere universiteiten van Trier en Leuven. Men kon er rechten, theologie, medicijnen en vrije kunsten en wetenschappen studeren. Dit laatste omvatte filosofie, wiskunde, natuurkunde en oude talen. aan het hoofd stond een rector, die vier keer per jaar werd vervangen en gekozen door een afgevaardigde van elke faculteit. Elke faculteit werd geleid door een deken. Het meest bezocht werden de faculteiten van theologie en filosofie. Bij de universiteit hoorden een aantal aparte gebouwen (collegiën) waar veel studenten verzorgd werden. Deze werden beheerd door provisoren (doorgaans hoogwaardigheidsbekleders en kanunniken) Meestal dienden deze tot huisvesting, soms werd er ook lesgegeven. De voornaamste colleges waren het collegium Montanum, gesticht in 1419 door Hendric van Gorcum, Dokter van de Faculteit van Parijs. Ook voor studenten uit onze streek werden er voor dit college beurzen verstrekt. Het collegium Laurentianum kwam in 1440 tot stand door de milde schenkingen van Laurens van Berungen uit Groningen. Het collegium Cucanum werd in 1450 gesticht door Joannes van Cuijck, theologisch dokter te Mechelen. Het Collegium Hieronymianum was alom bekend onder de naam van "het Roermonds huis". Het werd in 1438 door de Roermondenaar Joannes de Loviano voor studenten uit Roermond gesticht. In de vergadering van
Raedsverwandten van Roermond wordt hier herhaaldelijk melding van gemaakt. De beurzen die hiervoor gegeven worden worden door een Roermondse commissie toegekend.

Joannes de Loviano of Joannes van Leuven was domheer van Keulen, proost van Xanten, en Kuriaal van Roermond. Hij was zeer rijk en door medepriesters werd voor zijn zieleheil gevreesd. Daar was hij zelf blijkbaar ook bang voor, want vlak voor zijn dood maakte hij zijn testament op. Liefst 6220 gulden en 143 "nobelen" waren bestemd voor het oprichten van een studentenhuis in Keulen. In dit huis mochten uitsluitend studenten vertoeven afkomstig uit Roermond. Aan het huis vermaakte hij ook al zijn boeken. Nog voor de boekdrukkunst was uitgevonden waren dat kostbare handgeschreven perkamenten of papieren werken. Het hoofdgebouw kwam te staan vlak bij het deel van de Universiteit waar rechten werden onderwezen. Daarachter kwam een kapel met toren en klok in een vierkanten vorm. Boven de kapel lag de bibliotheek. Er was een lijst met regels. Voorzitter was de rector, die behalve kost en inwoning ook nog een jaarlijkse toelage van 18 mark genoot. Hij bestierde de huidhouding. Elke nieuwe student moest om toegelaten te kunnen worden 14 gulden betalen, daarnaast nog een gulden voor huisraad en 1 gulden voor een feestmaal voor de medebewoners. De studie mocht maximaal 7, bij theologie 8 jaar duren. De studenten moesten zelf voor de boeken zorgen en de colleges regelmatig bezoeken, verzuim werd bestraft. Dobbelen en kaarten was verboden. Desondanks zijn er veel gevallen bekend dat de studenten vechtpartijen hebben op straat of dronken zijn. De omgangstaal was Latijn. Om tien uur was middageten (in vastentijd 11 uur), om 6 uur avondeten. In 1509, 1559 en 1571 is het huis tijdelijk gesloten vanwege de onrustige situatie in Keulen. Bij de brand van 1692 ging het gebouw verloren maar bleef de kapel gespaard. De stad Roermond zag af van nieuwbouw maar verkocht de bouwplaats aan het klooster "Gladbach". In het nieuwe gebouw werd een opleiding voor monniken gestart.
(Bovenstaande alinea is een uittreksel van een Duitstalig artikel van Dr. Hermann Keussen, stadsarchivaris van Keulen, · PSAL LXVIII (1932), pag. 43)

De universiteit van Keulen stond in hoog aanzien totdat in 1786 de universiteit van Bonn opkwam. De universiteit van Keulen werd vanuit onze contreien vooral bezocht door studenten afkomstig uit Oppergelre en Gulick.

De universiteit van Leuven
De universiteit van Leuven werd vooral bezocht door studenten uit het bisdom Luik en de landen van Overmaas. Daarnaast door studenten uit Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Namen en Holland. Deze werd gesticht door Jan IV, hertog van Brabant, in 1425. Studenten en professoren kregen automatisch het burgerrecht van Leuven sedert 1428. In de lagere faculteiten leerde men de vrije kunsten of de filosofie. Twee jaar werd besteed aan logica, physica en metafysica. Je kon pas verder als je meegedaan had aan een wedstrijd met leerlingen van alle onderdelen. Degene die won had bijzondere hoogachting in de openbare mening, hij was de zogenaamde "Primus". Ook in Leuven waren vele collegiën opgericht ter huisvesting van de studenten. Zie voor nog enige informatie het artikel over het onderwijs in Brabant in de middeleeuwen

Home

Seminaries

Het Groot-Seminarie van Luik
Bij het concilie van Trente werd het oprichten van seminaries voorgeschreven. Na nogal wat strubbelingen werd dan in het bisdom Luik het eerste seminarie opgericht in 1592 in de cijnshoeve te Caestert bij Eijsden. Volgens de statuten van het concilie van Trente was het seminarie vooral bestemd voor arme studenten. Het onderwijs was dus gratis. Kinderen van welgestelden moesten wel betalen. De studenten droegen het talaar, het biretum en bij slecht weer of buiten de stad een ronde hoed. Dagelijks moesten ze de mis bijwonen en in het koor zingen. Je moest een toelatingsexamen doen en een eed afleggen de statuten trouw te zullen naleven. De lessen waren gericht op de theologie, maar moesten vooral praktisch zijn. Het was de bedoeling om na vier jaar bekwame priesters af te leveren. Alle lessen waren openbaar. Vanaf 1785 kwamen er meer uitgebreide lessen en ook lessen in burgerlijke rechten. De bedoeling was dat je nu na 7 jaren theologie of 5 jaren rechten net zo veel leerde als op de universiteit van Keulen of Leuven. Een en ander werd bruusk afgebroken door de Franse invasie.
Het Klein-Seminarie van Sint Truyden
In 1589 werd in een onbewoond klooster het klein-seminarie opgericht, waar de jongelingen werden onderwezen in Latijn, Grieks en alle wetenschappen nodig voor een vervolgstudie. In eerste instantie was deze opleiding voor de geestelijke stand bedoeld, maar er kwamen ook jongens op af die een burgelijke loopbaan nastreefden. Ook dit seminarie werd in de Franse tijd opgeheven. Keizer Napoleon maakte er een "école secondaire" van.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"