Het kerkgebouw in Limburg

In "de geschiedenis van het bisdom Roermond van Jos Habets uit 1875, deel I", staat op de pagina's 313-328 veel informatie over het kerkgebouw, de inrichting en de geschiedenis daarvan in Limburg. Hieronder een uittreksel daarvan.

Overige informatie over geschiedenis katholieke kerk in Limburg (meest Habets)
Externe site over Kerken in Limburg (Engelstalig)

Eerste kerken

De eerste stenen kerken waren doorgaans zeer eenvoudige, langwerpig-vierkante gebouwen met een smal, halfrond gesloten koor voor de geestelijken. De vensters waren klein, rondbogig en met een houten hekwerk of soms ook met glas voorzien. De muren zijn meestal herkenbaar aan hun ruw metselwerk en het onregelmatig verband van de steenlagen. (opus incertum). Vaak zijn er bouwstoffen van oudere gebouwen uit de Romeinse tijd gebruikt. In de tegenwoordige kerkgebouwen van St. Servaas te Maastricht, Susteren, Mesch, Welten, Borgharen, Limbricht, Broeksittard en Herten zijn nog brokstukken te herkennen van zeer oude gebouwen.

Romaanse stijl

Sint Servaaskerk Maastricht (1171, oorspronkelijk Kapittelkerk) en St. Janstoren (omstreeks 1320, oorspronkelijk katholieke parochiekerk, later Ned. Hervormd)

In de elfde eeuw werden de kerken degelijker en sierlijker. Deze Romaanse stijl duurde tot in de dertiende eeuw. Zowel de stenen als het muurwerk werden meer regelmatig, De basisbouwstof was tufsteen die uit de omgeving van Luik, 's Hertogenraedt of Aken kwam. Mergel werd in die tijd nog niet gebruikt. Deze kerken waren doorgaans met het koor naar het oosten gericht en hadden de vorm van een Latijns kruis. De Romaanse bouwstijl onderscheidt zich door het veelvuldige gebruik van horizontale lijnen en halfcirkelvormige of ronde bogen aan de ingangen, vensters en gewelven. De stijl is ernstig en van een majestueuse eenvoud, maar ziet er in het algemeen wat somber en massief uit. De muren zijn dik, de vensters klein, de zuilen zwaar en er zijn breed gespannen bogen. Voorbeelden: De O.l. Vrouwe kerk van Maastricht, die van het seminarie van Rolduc, de parochiekerken van Susteren, Asselt, Odiliënberg en het koor en middenschip van de St. Servaas in Maastricht.

Overgang naar gothiek

Munsterkerk Roermond (1218)

Vanaf het einde van de twaalfde eeuw ontstond er een overgangsstijl tot halverwege de dertiende eeuw. Je ziet nu zowel ronde als spitse bogen. Dergelijke gebouwen hebben een minder regelmatig en rustig voorkomen. Voorbeelden zijn de Munsterkerk van Roermond en het koor van de parochiekerk van Herkenbosch. Beide kerken zijn in mergelsteen gebouwd.

Gothiek

Kathedraal St. Christoffel Roermond (1410).

De gotische stijl heeft een spitsboog in alle delen van het gebouw. Horizontale lijnen zijn zeldzaam, de verticale lijnen overheersen. Ze rijzen vanuit de grond evenwijdig met de vensters, zuilen en muren op, totdat ze overneigen en elkaar in slanke puntbogen ontmoeten. De gebouwen zijn licht en omhooggericht. Allerlei versieringen uit het dieren- en plantenrijk smukken de pijlers en muren van binnen en buiten op. Cirkels, vierkanten, rozetten, loofwerk, eikenbladen, hulstakjes, wijngaardranken, voorstellingen van gedrochten, van reine en onreine dieren, van mensen, heiligen en engelen, alles wordt hier zo zinvol mogelijk samen gebracht. Voorbeelden zijn de kerken van Thorn, Meerssen, Nieuwstad en het koor van de kerk van Wessem. Iets jongere gothiek treffen we aan in de St. Christoffel van Roermond, de parochiekerken van Sittard, Venlo, Weert, Venray en St. Mathias van Maastricht. De meeste kerken van deze periode zijn uit mergel opgetrokken.

Renaissance, barok, classicisme

Augustijnerkerk Maastricht (1661)

Op het einde van de vijftiende eeuw ontstond weer een overgangsperiode. Renaissancistische, gotische en klassieke elementen vermengden zich. Deze renaissancestijl zette zich met steeds nieuwe elementen vermengd door tot in de zeventiende eeuw. In plaats van de spitsboog kwam bijv. de rondboog. In deze tijd werden ook bestaande kerken gemoderniseerd: muurschilderingen werden weggewerkt met witkalk en de pijlers kregen voornamelijk acanthusbladeren. Dit gebeurde bijv. in de abdijkerk van Thorn. Als bouwmateriaal dienden voornamelijk brikken en Namense steen. Voorbeelden: Gronsveld, Houthem-Sint Gerlach, Wittem, Eijs.

Martinus kerk van Gronsveld.

De originele kerk uit 1281 brandde af in 1579. De kerk zoals hiernaast afgebeeld dateert van 1690-1699. Opvallend zijn de afwisselende lagen gebakken steen en mergel in de muren. (Maaslands classicisme) In 1705-1711 is het koordeel verhoogd. De sacristie, grenzend aan het koordeel, dateert van 1787-1789.
Foto gemaakt door Hein Didden, gelinkt vanuit panoramio, google earth

Kerktorens

Kerktorens verrezen altijd aan de westzijde en dienden als vervanger van klokkenhuizen. Tot in de negende eeuw waren er houten optrekjes naast een kerk met een of meer klokken er in. Van houten klokketorens wordt het laatst melding gemaakt in een verklaring van de dekenale synode van Maastricht uit 1456. De oudste torens die er nu nog zijn stammen uit de Romaanse periode: Susteren, Maastricht, Sittard, Weert, Venray, Nederweert, Venlo, Tegelen. Klokken zelf werden in ieder geval al rond 680 gebruikt, we lezen hoe bij het verblijf van Lambertus in Stavelo de monniken door klokken naar het koor worden geroepen. In 1130 lezen we hoe er klokken luiden ter aankondiging van een begrafenis in Maastricht. In 1373 was er al een klok die tevens de uren sloeg (St. Janskerk Maastricht). Vanaf de tiende eeuw zien we bij sommige aanzienlijke kerken twee torens, die samen een ruim portaal overschaduwden. In dit portaal waren gemetselde banken aangebracht ten behoeve van leden van een gemeente die wegens een vergrijp met openbare boetedoening waren bestraft. Zulke banken kun je nog zien in het portaal van de kerken van zowel Servaas als O.L. Vrouw in Maastricht.

Crypte

Onder de vloer van het koor van Romaanse kerken bevindt zich vaak een crypte, meestal door twee rijen zuilen geschraagd. Hierin een of twee altaren. Zij dienden tot aandenken aan de catacomben. Cryptes zijn aanwezig in de kerken van Susteren, Thorn, O.L. Vrouw Maastricht en Rolduc. Vooral deze laatste crypte is zeer bijzonder. De crypte van de Servaas is in 1811 afgebroken.

Kermis en patroonheilige

Kermissen zijn ontstaan ter herdenking van de stichting van een kerk. De eerste mis, meestal verzorgd door de bisschop, werd dan herdacht, hier komt het woord kermis vandaan. 7 Mei 1777 kwam er een verordening van de Republiek Nederland dat alle kermissen op dezelfde zondag moesten plaats vinden, nl. de eerste zondag na 11 november (St. Martinus). Deze regel was o.a. bestemd voor dat deel van de landen van Overmaas die bij de Republiek hoorden. Deze zogenaamde Hollandse kermis bleef nog bewaard in Heerlen, Meerssen, Bunde, Geul, Beek, Voerendaal, Itteren, Hulsberg, Klimmen, Margraten en Ubachsberg. Bij haar wijding ontving de kerk een titel of patroon, bij voorkeur van een heilige. In het tegenwoordige bisdom Roermond zien we dat van de 169 parochiekerken (1875!) er 22 zijn toegewijd aan St. Martinus, 15 aan Lambertus, 12 aan O.L. Vrouw, 7 aan Joannes de doper en 5 aan Nicolaas. De oudste parochies hebben als patroon meestal ook een heilige uit de eerste eeuwen van het Christendom (Maria, Petrus, Joannes de Doper, Bartholomeüs, Pancratius, Maternus, Clemens, Salvius). Vaderlandse heiligen zijn ook goed vertegenwoordigd zoals Gertrudis, Servatius, Aldegondis, Wiro, Landricus, Remigius, Willibrordus, Cunibertus, Lambertus en Maternus). Naast de ingang of in de torenmuur werd een gedenksteen aangebracht die aan de kerkwijding herinnerde, In de muur van de kerk van Emanuel bij Maastricht staat:

Basilicam sacer hanc Hubertus episcopus olim
Servitio domini populo spectante sacravit
Quippe Decembris erant in primo kalandae
Annorum Domini septingenti ac duodeni

(Deze kerk werd op 1 december 712 door bisschop Hubertus ingezegend)

Te Tongeren staat een opschrift waaruit blijkt dat de kerk op 30 maart 1036 is ingewijd. Zie verder ook de kerken van Wouteringen (tussen 1048 en 1075), Borgloon (1131). Dit gebruik is na de Romaanse periode in onbruik geraakt.

Zie voor meer diepgaand onderzoek over de herkomst van patroonheiligen bij parochies rond Roermond het interessante artikel van J. Huysmans: "Oude kerkpatronen in en om Roermond", in Historische opstellen over Roermond en omgeving pag. 73-104, zie ook "belangrijke bronnen").

Altaar

Het oostelijk deel van de kerk was van de rest van de kerk enigszins afgescheiden en de vloer was hoger. Dit strekte tot het priesterkoor. Hierop stonden het hoogaltaar en de kunstig versierde koorstoelen ten behoeve van de geestelijken. Het hoog-altaar, zo genoemd ter onderscheid van de zij-altaren, werd voor de plechtige missen op zon- en feestdagen gebruikt. In de eerste eeuwen was dit altaar een eenvoudige tombe waarin relieken waren opgeborgen en daarboven een tafel voor de viering van de heilige geheimen. In de gothiek werd het altaar versierd met beelden, en naarboven gerichte torentjes. Kostbare gordijnen beschermden het tegen stof. Toen in 1173 Imagina van Loon tot abdis van Susteren werd gekozen waren er 11 gordijnen om het altaar. De Luikse statuten van 1288 schrijven het gebruik van zulke gordijnen in alle kerken voor. In de renaissance zien we hoe zuilen en troonhemels volgens modellen uit de klassieke oudheid rond het altaar worden geplaatst. In die tijd komen ook de eerste zij-altaren, doordat het aantal geestelijken sterk uitbreidt. In gotische kerken vond men hier en daar aan de linker zijde van het hoofd-altaar zogenaamde sacramentshuisjes (theotecae) in de vorm van samengepakte torentjes die tot een opmerkelijke hoogte uit een bloemstengel opschoten. Een voorbeeld van een dergelijk stenen kunstwerk is nog te zien in de kerk van Meerssen en in de nieuwe kerk der Minderbroeders in Maastricht. In oude kerken werd het allerheiligste sacrament bijna overal op het koor aan de evangeliekant in een uitgekapte nis bewaard.

Kerkbanken

Zitbanken waren er in de oudste kerken niet. In de latere middeleeuwen vindt men banken en stoelen in het schip van de kerk. Op het koor werden stoelen aangebracht voor de zingende clerici en kanunniken.

Doopvont

Aan de westzijde van de kerk bij de torenportalen bevond zich de doopkapel. De stenen of koperen doopvont was meestal versierd, doorgaans prijkte er ook het beeld van Joannes de Doper op. Vier waterspuwers, die de vier stromen van het aards paradijs (Uefraat, Tigris, Gion en Fison) voorstelden voltooiden de versiering. Fraaie koperen doopvonten vindt men nog in Venlo, Wijck en O.l. Vrouw Maastricht. Tot in de zestiende eeuw werd de dopeling soms helemaal ondergedompeld, maar meestal was toen al gebruikelijk het driemaal uitgieten van gewijd water over het hoofd van de dopeling. (Deze zat dan tot aan zijn hoofd in de doopvont, ondersteund met een hand door de priester, Luikse statuten 1288). Oorspronkelijk waren er drie doopgetuigen (voor een jongen 2 mannen en een vrouw, voor een meisje twee vrouwen en een man), vanaf het concilie van Trente waren er nog slechts een peter en meter.

Orgel

Het oudste orgel waarvan de geschiedenis spreekt werd in 757 door Constatinus Copronymus aan Pippijn van Herstal geschonken. Ook Karel de Groote ontving van keizer Constantinus Michael een groot orgel, dat in het Munster van Aken werd geplaatst. "Toen dit kunstwerk met de blaasbalgen werd aangedreven ruisten de grote pijpen met donderende stem, terwijl de kleine de zoete akkoorden van de lyra aanhieven" (monnik van St. Gallen). In de 12e eeuw en later werden er tegen pilaren of tegen de muren van het dwarsschip soms kleine orgels aangebracht, die je wel met zwaluwnesten kon vergelijken. Deze orgels (positieven) waren draagbaar en konden zo overal waar nodig gebruikt worden. Op het einde van de middeleeuwen woonden in Maastricht bekwame orgelmakers. De abt van St. Laurentius te Luik liet ten behoeve van een crypte daar een orgeltje maken voor honderd gulden. De beroemde orgelmaker Andries Severin, die o.a. het orgel van de St. Jaques van Luik bouwde, was ook Maastrichtenaar.

Preek- en biechtstoel

De eerste preekstoelen die we in het huidige bisdom Roermond kennen stammen uit de zestiende eeuw (Oud-Valkenburg en Geleen) Biechtstoelen verschijnen ook pas laat. In 1288 lezen we: de priesters die ter oorbiecht zaten moesten gekleed zijn met het superpelliceum of zich hullen in de ronde kap en daarover moesten ze de stola dragen. Ze mochten geen biecht horen buiten de kerk of voor of na zonsondergang, tenzij noodzakelijk.

Sacristie

Naast het koor bevond zich de sacristie (ook wel gerfkamer of geriefkamer). Hier kleedden de geestelijken zich aan en werden de schatten en sieraden bewaard. De sacristie was doorgaans voorzien van ijzeren traliewerk voor de vensters en had een hecht gewelf om tegen inbraak en brand beschut te blijven.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"