Servaaskerk Maastricht

Inleiding   Vroege geschiedenis en Romaanse bouwperiode   De Dubbelkapel   Het westwerk en de Keizerzaal   Henric van Veldeke en St. Servaas   De Sleutel van Servaas   De Cenotaaf   De Romaanse kapitelen   het Bergportaal

Korte geschiedenis van Servatius en de Servaaskerk tot 1200

De bouw van de huidige Romaanse kerk is begonnen rond het jaar 1000. De periode 1000-1200 wordt ook wel aangeduid als de periode van de tweede renaissance, de renaissance na de eerdere zogenaamde karolingische renaissance. Oorzaak is de relatieve rust in Europa, de Noormannen zijn vertrokken, gekerstend en hebben zich "ingeburgerd". Het klimaat wordt milder en de landbouw krijgt een sterke boost. De stadsontwikkeling begint goed op gang te komen. Er komt een weliswaar tijdelijke kerkhervorming. De kruisvaarders veroveren in 1096 Jerusalem. In de kerkenbouw spreken we van Romaanse kunst. De Servaas is een belangrijke vertegenwoordiger hiervan. De Servaas wordt bestuurd door proosten die veel invloed hebben bij de keizer. De H. Servaas is de huisheilige van de keizers. Naast het Rijngebied is met name Saksen het gebied waar de Duitse keizers het meest vertoeven. In Quedlinburg wordt in de 12e eeuw ook een Servaaskerk gebouwd. Er werd bij de bouw van de kerkzaal van de Servaas van Maastricht gebruik gemaakt van een typische stijl (übergriffene en übergreifende Bogen) die toegepast werd in korte tijd, met name bij het Valkhof te Nijmegen, Maria am Kapitol te Keulen en de abdijkerk van Essen. Allemaal kerken die die verwijzen naar de figuur Karel de Grote, via de Ottoonse koningen. Ook in Saksen werd iets dergelijks toegepast, maar het verschil was dat daar een alternerende stijl (zuil-pilaar-zuil-pilaar etc.) werd toegepast zonder de übergriffene Bogen. Koning Hendrik II (de latere keizer Hendrik II de Heilige, getrouwd met de heilige Cunigonda, zie Bamberg) bracht een bezoek aan Maastricht in 1003. De oude kerk was net rijksbezit geworden, Servaas was huisheilige van de Karolingers. Het is goed mogelijk dat Koning Hendrik II de opdracht heeft gegeven tot de nieuwbouw met de Karolingische verwijzingen. De absis was al gereed bij de wijding van de kerk in 1039, maar bezat toen nog geen dwerggalerij en werd niet door torens geflankeerd. Proost Humbert zorgde er tussen 1068 en 1078 voor dat aan weerszijden van het koor kapellen werden gebouwd en toen ontstonden ook de transeptarmen. Daarnaast ontstonden naast de absis 2 portalen. Nu zag de oostzijde er hetzelfde uit als het uiterlijk van de Romaanse Dom van Keulen, die net iets eerder klaar kwam. Keulen vormde toentertijd het machtscentrum van de Lotharingse tak van de opvolgers van Karel de Grote. Een en ander viel samen met de machtsgreep van aartsbisschop Anno II van Keulen, die ook Trier in zijn greep wilde krijgen. Ook daar werden de gevels aan die van Keulen aangepast. De twee portalen naast de absis van de Servaas werden pas in 1811 respectievelijk 1930 dichtgemetseld om er ruimtes met andere bestemmingen van te maken.(het ZO-portaal had tot 1889 nog een verdieping met een venster, daar bevond zich het archief van de kerk, voorheen waarschijnlijk liturgische boeken). Ook het NO- portaal had een verdieping, de zgn kappenkamer waar de koorkappen van de kannuniken werden bewaard. Deze verdiepingen met een extra tongewelf zijn er waarschijnlijk voor 1500 in gemaakt, bij de bouw in de 11e eeuw waren ze er nog niet. Vroeger kon je vanuit deze portalen in het transept komen.
De bouw van de portalen en het fronton boven de absis is dus gedaan vanuit het het voorbeeld van Trier/Keulen. Trier wilde altijd al laten zien dat de kerk een Romeinse oorsprong had. Dit beeld van twee portalen en een fronton stond voor de Karolingische "Civitas Dei", de stad-staat Gods. Iets latere voorbeelden zijn die van de OLV basiliek en de Dom van Bamberg. In alle gevallen gaat het om de invloed van een rijksgezinde bisschop, waarmee de opdrachtgevers zich indirect tegen omringende andere feodale heren willen afzetten. Ook de dubbelkapel is afkomstig van deze tijd, en het voorbeeld van de Keulse Dom. De kapel aan de Zuid-oostkant was bedoeld om de gehele gemeenschap van proost, deken en kanunniken een gelijkwaardige plaats te bieden. Er was geen verhoging voor de proost. Dat kwam voort uit een hervormingsbeweging uit die tijd (Siegburger reform, relaties met hervormingen Cluny), waarbij de kanunniken zich weer vromer moesten opstellen en in een meer gelijkwaardige verhouding met elkaar moesten omgaan. In Keulen werden hele kloostergemeenschappen ontbonden en er kwamen nieuwe kloosterlingen die zich commiteerden aan de moderne gedragsformules. In Maastricht heeft proost Humbert, die niet toevallig ook proost was van Sankt Pantaleon in Keulen, hiervoor gezorgd. Het is ook proost Humbert geweest die de cenotaaf voor de heilige Monulfus en Gondulfus heeft laten maken en opdracht heeft gegeven aan Jocundus met het schrijven van de "Vita" van Servaas, waar later Henric van Veldeke zijn beroemde dichtwerk op baseert. De aartsbisschop van Keulen was voortdurend bezig met het "bevrijden" van kloosters en kerkgemeenschappen van het gezag van de feodale heer, om ze vervolgens zelf in de macht te krijgen en bijv. de proosten te benoemen.
Tussen 1150 en 1200 vinden er weer uitgebreide bouwactiviteiten plaats. Proost Gerhard van Are was ook proost in Bonn. Het lijkt er op dat het Maastrichtse kapittel zich in 1052 of eerder al op een rijksvrije status mocht verheugen, de proost had zo een directe relatie tot de keizer. Tussen 1152 en 1190 was dat keizer Frederik Barbarossa. Nu werd de oostpartij verder vernieuwd en voorzien van een dwerggalerij en flankerende torens. De bouw moest nu niet verwijzen naar de macht van de aartsbisschop van Keulen, maar rechtstreeks naar de keizer. Proost Gerhard liet aan de westkant van de kerk een oratorium bouwen dat teruggaat op het type van de dubbelkapel. Dit bouwdeel werd zo de "eigenkerk" van de keizer. En de proost vertegenwoordigde bij afwezigheid van de keizer dat gezag. De gelijkheid van de kanunniken werd compleet terzijde geschoven, er was weer een echte "baas". De dwerggalerij heeft nog meer Rijnlandse voorbeelden: Bonn, Keulen, Maria Laach en Koblenz. Ook in Koblenz zien we leeuwenfiguurtjes als dragers bij de derde geleding van de halfzuiltjes. Twee leden van het geslacht van Are zijn verantwoordelijk voor de bouw van de oostpartijen van de kapittelkerken van Bonn en Maria Laach. Proost Gerard van Are van Bonn wordt in 1154 ook als proost van de Servaas van Maastricht benoemd.
Zijn opvolger in 1165 was zo mogelijk nog machtiger, de nieuwe proost van de Servaas was tevens aartsbisschop van Mainz, Christian von Buch, rijkskanselier en adviseur van keizer Barbarossa. Onder zijn leiding kwamen de sculpturele decoraties van de westbouw, de kapitelen en de jammer genoeg verdwenen muur- en plafondschilderingen tot stand. Ook liet hij in het westen een keizerlijke drietorenbouw vervaardigen, waarvan de middelste toren nooit gereed kwam. De Servaaskerk benaderde nu het schema van de hemelse stad Jerusalem, als een van de voorbeelden binnen zijn Heilige Romeinse rijk. Net op dat moment (1165) was Karel de Grote in Aken ook heilig verklaard. In de Akense Karlslegende wordt Servatius als zijn grote Heilige opgevoerd. Zo liet deze proost ook zijn eigen "keizerzaal" bouwen, een galerij met een keizersloge. In het oostkoor wordt het net vervaardigde schrijn, de noodkist, geplaatst, met er boven een schildering. Frederik Barabarossa, identificeerde zich sterk met Karel de Grote. Christian von Buch had zijn macht geheel aan Frederik Barbarossa te danken. Deze keizer had net Noord-Italië (Lombardije) veroverd en was op het toppunt van zijn macht. Hij liet naar believen pausen afzetten en benoemde zelf zijn eigen pausen, bisschoppen en aartsbisschoppen.
Er blijkt volgens Mekking die een jarenlange studie naar de Servaas heeft gepleegd een bijzonder sterke verwantschap tussen de versiering van de kapitelen van de Servaas en die van de Wartburg (zie afbeelding hiernaast), het paleis van de heersers van Saksen in Eisenach te zijn. De bouw van dit paleis begon in 1165. In de ook in die tijd ontstane Nicolaikerk in Eisenach zijn enkele zeer verwante kapitelen aangetroffen. Volgens Mekking is het vrijwel zeker dat een aantal kapitelen van de Servaas en van de Wartburg/Nicolaikerk zelfs van een en dezelfde kunstenaar zijn. Hij veronderstelt dat deze kunstenaar uit Maastricht gehaald is met een aantal andere "metsen", naderhand weer is teruggekeerd en daar toen met name bij de ingang van het Bergportaal nog een aantal kapitelen heeft vervaardigd. Ook zijn er wellicht schilders uit Maastricht gehaald die de plafonds en wanden hebben versierd. Ook de Servaaskerk te Maastricht schijnt prachtige plafondversieringen gehad te hebben, die helaas allemaal verdwenen zijn. In de "Parzival" van Wolfram von Eschenbach (tijdgenoot van Walther von der Vogelweide) wordt gezegd dat er een grote bekwaamheid is bij Keulse en Maastrichtse schilders. Het ambacht van beeldhouwer en schilder was dus erg goed ontwikkeld in Maastricht in die tijd. Wolfram von Eschenbach heeft belangrijke delen van zijn Parzifal geschreven in de Wartburg. Hoe kwamen nu die Maastrichtse kunstenaars in Eisenach? Waarschijnlijk via de bouwheer van de decoraties van de Servaas, de proost, die ook aartsbisschop was van Mainz, rijkskanselier en adviseur van Frederik Barbarossa. En deze proost, Christian von Buch, kwam uit Thüringen en werd zeer gewaardeerd door de daar heersende landgraven. Hij heeft hun waarschijnlijk op het idee van de Maastrichtse kunstenaars gezet voor de decoraties van hun net gebouwde nieuwe paleis en kerk.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"