Limburg in de Franse tijd

Zie ook:
Roermond in de Franse tijd
Venlo in de Franse tijd

In 1994 was het 200 jaar geleden dat Frankrijk Limburg binnenviel, veroverde en een jaar later annexeerde. Pas in 1814 werd de regio weer bevrijd. Ter gelegenheid van dit "jubileum" schreven Dr. Ubachs en Drs Evers een herdenkingsboek in opdracht van het Limburgs Geschied- en oudheidkundig genootschap. (zie belangrijke bronnen). Ze probeerden op basis van zoveel mogelijk bestaande deelliteratuur tot een overzicht te komen, zonder zelf de archieven in te duiken. Dit boek vormt de belangrijkste basis van dit hoofdstuk. Andere bronnen zijn met name een aantal ooggetuigenverslagen en kleinere archiefstukken, naast andere meer algemene literatuur.

De voorgeschiedenis

In Noord-Nederland was er eind 18e eeuw een golf van streven naar vrijheid. De patriotten, die inmiddels in de meerderheid waren en stonden tegenover de orangisten, streefden naar een democratisch bestuur, waarbij de gilden veel meer macht kregen en elke stad voor zijn zelfverdediging een legertje mocht opbouwen vanuit de plaatselijke schutterij. Ze werden hierbij onder andere geïnspireerd door de Amerikaanse onafhankelijksstrijd, waar ze openlijk mee sympathiseerden. De nieuwe koning van Pruisen, Frederik Willem II, een broer van Wilhelmina, de vrouw van Willem V, greep in toen Wilhelmina in juni 1787 bij Goejanverwellesluis door het vrijkorps van Gouda werd aangehouden. In september trok hij met een leger van 26000 man de Republiek binnen. Met steun van hem en Brits geld keerde Willem V in triomf terug naar den Haag. In Pruissen had deze Frederik de Grote een enorme macht verkregen en ook hij liet zich zeer inspireren door ideeën van de verlichting. Hij was bijv. zeer lang goed bevriend met Voltaire.

Wat ook in deze tijd speelde: het verdedigen van steden door wallen en poorten was met de moderne gevechtsmiddelen nauwelijks nog mogelijk, dus het was ook een periode waarin massaal besloten werd om stadswallen en fortificaties af te breken.

Limburg was tussen 1750 en 1780 in het algemeen een rustig en redelijk welvarend gebied. In de steden begonnen in die tijd de ideeën van de verlichting door te dringen. Een belangrijke bron ter verspreiding van deze ideeën waren de kloosters van de Jezuïten. Bang als de adel en vorsten waren voor deze ideeën, besloot men al snel tot het opheffen van deze kloosters. Zij dwongen de Paus hiertoe. In Limburg gebeurde dat in 1773. Toen Keizer Jozef II van Oostenrijk in 1780 op de troon kwam, wilde hij al snel veel verder gaan, maar vanuit een ander uitgangspunt. Veel van zijn ideeën kwamen juist uit de verlichting voort. Hij bereikte veel goodwill in zijn eigen stad Wenen door verbetering van armenzorg, modernisering van ziekenhuizen e.d. in gang te zetten. Tegelijk dwong hij de adel tot soberheid en probeerde hij hun macht te beperken. Op kerkelijk gebied waren alle ordes, waarbij de leden niet veel meer deden dan bidden, bedelen of zich bezig houden met geld verdienen hem een doorn in het oog. Een van zijn wetten, ook nog in stand gehouden door zijn opvolger in 1790, was dat geen enkele pauselijke bull in zijn landen erkend kon worden als hij niet eerst door hem ondertekend was. Net als later in Frankrijk Napoleon probeerde ook Josef II de kerk ondergeschikt te maken aan de staat. Slechts de orden die belangrijk waren voor het onderwijs of de verzorging van zieken, wezen, ouderen e.d. konden zijn goedkeuring hebben. Zo besloot hij in korte tijd het grootste deel van de kloosterorden op te heffen en hun kerken, gebouwen en andere goederen te confisqueren. Deze wetten werden voor alle gebieden die onder Oostenrijk vielen opgelegd, zoals ook de Zuidelijke Nederlanden, waaronder een deel van Zuid-Limburg en Oostenrijks Gelre (o.a. Roermond, Weert en omgeving). Toen het Groot-Privilege (bijv. recht om zelfstandig te vergaderen en belangrijke militaire beslissingen en militaire belastingen waren alleen mogelijk na overleg met de staten), nog daterend uit de 15e eeuw, werd afgeschaft deed dat de deur dicht en kwam er een opstand (december 1789), die in Vlaanderen begon. Voornaamste oorzaak was overigens waarschijnlijk de toegenomen belastingdruk. Ook het Limburgse deel van de Zuidelijke Nederlanden sloot zich al snel hierbij aan en ondersteunde de nieuw uitgeroepen republiek en onderschreef in januari 1790 mede het erbij behorende tractaat. Deze Republiek wilde feitelijk niet veel meer dan terug naar de oude tijden, het was in grote lijnen een conservatieve revolutie. Waar andere revoluties werden gedragen door het volk of de gildes (zoals de patriottische beweging in de Noordelijke Nederlanden, of de Franse of Amerikaanse revolutie, die in dezelfde tijd speelden), werd deze revolutie gedragen door de oude gezagsdragers van met name kerk en adel. Oostenrijk was op dat moment niet in staat om deze revolutie in de kiem te smoren. Door bedreigingen in het oosten van het Habsburgse rijk en het overlijden van Jozef II op 20 februari 1790 heeft deze beweging een klein jaar stand kunnen houden. Leopold II, de opvolger van Jozef II in Maart 1790, probeerde eerst nog door concessies te doen de Republikeinse beweging weer op het rechte pad te krijgen. Toen dan niet hielp besloot hij alsnog zijn gezag te herstellen door, geholpen door Pruisen, op 2 December 1790 Brussel binnen te trekken. Hiermee kwam gelijk een einde aan de Belgische revolutie. In deze gewesten werden de Oostenrijkers onmiddellijk zonder problemen weer als de oude machthebbers erkend. De vernieuwingsdrang van Jozef II was overigens geheel vreemd aan zijn opvolger Leopold II (maart 1790) en later ook Franz II (inhuldiging 1 maart 1792).

De revolutie in Frankrijk

In 1789 werden achtereenvolgens in Frankrijk de feodale rechten afgeschaft, de verklaring van de rechten van de mens afgekondigd (20 september 1792 werd in navolging hiervan de slavernij afgeschaft, maar later onder Napoleon weer opnieuw ingevoerd), al het kerkelijk bezit genationaliseerd en het land ingedeeld in 80 departementen. Begin 1790 werden ook alle kloosters opgeheven en de adel afgeschaft, de rechtspraak vervangen door vredegerechten en grondbelasting ingevoerd. Inmiddels was er een coalitie gesloten tussen Oostenrijk en Pruisen (7 februari 1792). Hun beider angst voor Catharina van Rusland, die wel eens in het oosten zou kunnen toeslaan als de coalitie in het westen oorlog met Frankrijk ging voeren, maakte dat deze verbintenis op dat moment nog niet optimaal effectief was. In voorjaar en zomer 1792 werden België en Limburg overspoeld door vluchtelingen uit Frankrijk, die het geweld van de revolutionairen aldaar moesten ontvluchten. Zo lezen we in de raadsvergadering van 9 mei 1792 van Roermond hoe "namen en kwaliteiten van Franse geëmigreerden opgegeven moeten worden". 22 September 1792 werd de republiek uitgeroepen. Deze dag werd later de basis van de nieuwe Franse tijdsindeling (een soort jaar 0). 21 januari 1793 volgde de executie van Lodewijk XVI, 16 oktober die van Marie Antoinette, de zus van de vorige keizer Jozef II en huidige keizer Leopold II van Oostenrijk.

De eerste Franse bezetting

Eind 1792 werden België en Limburg door Fransen bezet (en vluchtten de geëmigreerden tot over de Rijn of naar Noord-Nederland.) Alleen Maastricht wist stand te houden. Maar na de nederlaag bij Aldenhoven op 1 maart 1793 ten oosten van Aken vertrokken de Fransen weer uit Limburg, en de nederlaag bij Neerwinden op 18 maart dwong hen heel België weer te ontruimen. In de loop van 1793 was er grote onenigheid bij de revolutionairen in Frankrijk. Vlak nadat officieel het Christendom was afgeschaft pleitte Robespierre voor godsdienstvrijheid. Op 24 november van dat jaar werd de Republikeinse kalender vastgesteld.

De tweede Franse bezetting

Mei 1794 trok het Franse leger weer naar het noorden op. Oostenrijk leed 26 juni bij Fleurus een nederlaag, waarna België en ook Limburg snel veroverd konden worden. 27 Juli werd Robespierre onthoofd, waarna in Frankrijk de terreurgolf tot een einde kwam. In september werd de gehele Maasstreek veroverd. En in de loop van oktober werd zelfs het gehele Rijngebied van Koblenz tot Kleef bezet. 16 mei 1795 moest de Republiek Nederland officieel Zeeuws-Vlaanderen, het grootste deel van Staatsbrabant (behalve Breda en den Bosch) en Staats-Limburg afstaan aan Frankrijk. Dit gebied, inclusief alle Oostenrijkse delen van de Zuidelijke Nederlanden, werden 1 oktober 1795 officieel geannexeerd. Het grootste deel van de huidige provincie Limburg werd toen gevoegd bij het departement Nedermaas, met Maastricht als hoofdstad. Ook het land van Loon (Belgisch Limburg), voorheen horende bij het prinsdom Luik, kwam bij dit departement. Pruisisch Gelre (o.a. Noord-Limburg) en Gulick (o.a. streek rond Sittard) bleven hier nog een tijd van uitgezonderd. Pas februari 1798 werd het departement Roer opgericht met als hoofdstad Aken. Hierbij hoorden dan o.a. de gebieden van Gulick en een deel van Pruisen aan de linkerkant van de Rijn, waaronder Noord-Limburg. Dit na een vredesovereenkomst die al gesloten was 5 april 1795 tussen Pruisen en Frankrijk. Deze laatste overeenkomst maakte dat Frankrijk in de jaren 1795-1798 veel behoedzamer optrad in de Gulickse en Pruisische gebieden, en allerlei maatregelen daar niet golden. (Zie ook de diverse kronieken van ooggetuigen in Roermond over deze periode.)

Dagboek Pastoor Borret uit Herten
Kroniek door Sebastian van Beringen, hoofdbeambte bij fabrieken en molens aan de Roer
Drie kleine Roermondse kroniekjes

Rijksheerlijkheden als Gronsveld en Thorn werden pas in 1803 officieel geannexeerd.

Het Franse volksleger

In Frankrijk werden alle ongehuwde mannen en weduwnaars zonder kinderen tussen 18 en 25 jaar voor de krijgsdienst opgeroepen. Eind 1794 waren er 1.200.000 mannen onder de wapenen. Voor de revolutie was het gebruikelijk dat achter de toepen aan een bevoorradingsafdeling meereisde, maar deze gewoonte werd nu weer verlaten. De veroverde gebieden moesten ter plekke voor de ravitaillering zorgen. In de gemeenteraadsverslagen van Roermond zien we wat dat betekent voor de daargelegen troepen van december 1794 tot eind 1795. Tegen dit massale volksleger hadden de tegenstanders weinig verweer. De soldaten van de oude staten vochten in lange dubbele of driedubbele linies. De Fransen vielen in kolonnes aan en verdedigden zich in carré's. Doel was door te gaan tot de vijand gevlucht of gedood was, ongeacht hoeveel slachtoffers er bij de Fransen zelf vielen. Onderhandelen was er niet bij. De enorme massa's soldaten maakten deze taktiek mogelijk. Nog begin 1794, voordat de Fransen in Belgie waren, had keizer Leopold even overwogen ook een volksleger te vormen, maar hij durfde dit niet aan omdat hij bang was dat zo'n volksleger zich ook tegen de Oostenrijkers zou kunnen keren.

Bestuur en rechtspraak

Voorgevel van het eerste gouvernementsgebouw aan de Bouillonstraat te Maastricht, afgebroken in 1930. Van 1800 tot 1814 was dit de woning van de prefect van Nedermaas en was hier tevens het kantoor van de prefectuur.

Aan het hoofd van een departement stond een centrale administratie, onder toezicht van een commissaris van het directoire, de directe schakel met de minister van Binnenlandse zaken in Parijs. Het departement werd opgedeeld in kantons, verdeeld in municipaliteiten. Gemeenten met meer dan 5000 inwoners kregen een maire met een municipale raad. Kleinere gemeenten werrden per kanton samengevoegd en werden direct bestuurd door het bestuur van de municipale administratie van het kanton. De kantonscommissaris vormde de schakel met het departementsbestuur, bij grotere gemeenten de municipale commissaris. (Zie correspondentie uit 1798 commissaris kanton Roermond met commissaris departement Nedermaas in Maastricht). Vanaf 30 augustus 1798, toen de kantonale indeling effectief werd, moesten zaken m.b.t. de burgerlijke stand (huwelijk, doop, overlijden) worden aangegeven op een centrale plaats. Voor Swalmen was dat bijv. Roermond, Voor Beesel en Belfeld Venlo. Trouwen mocht ook nog maar een keer in de tien dagen. Na de staatsgreep van Napoleon van 9 November 1799 veranderde het bestuur gedeeltelijk, waardoor ook de oude gemeentes weer in ere werden hersteld en de burgerlijke stand weer dichter bij huis geadministreerd kon worden. Een en ander werd effectief vanaf 17 februari 1800. Toen kwamen er onder de prefect van een departement (Maastricht) onderprefecten in Maastricht, Hasselt en Roermond. Zij waren het hoofd van de toen ingestelde drie arrondissementen. De oude municipaliteiten werden vervangen door de oude gemeenten, waarbij er twee klassen waren: kleiner of groter dan 2500 inwoners. Kleiner dan 2500 had men recht op de aanstelling van een maire met een adjunct, tot 5000 met twee adjuncten etc. Groter dan 5000 mocht er ook een commissaris van politie worden aangesteld, en bij zeer grote weer extra adjuncten etc. Napoleon zorgde ook voor vaste beloningen voor alle soorten ambtenaren (waaronder aartsbisschop, pastoor eerste klas etc.) Een commies verdiende twee keer zoveel als een pastoor eerste klas, een inspecteur van wegen en bruggen meer dan een bisschop. De best verdienende ambtenaar was een prefect, daarna een senator. Helemaal onderaan de hiërarchie stond een klerk, net daarboven een pastoor. In Parijs waren er in 1780 minder dan 1000 ambtenaren, in 1810 waren er maar liefst 25000 ambtenaren! Vanaf 1796 werden in de geannexeerde gebieden voornamelijk ambtenaren uit Frankrijk aangesteld, vanaf 1797 werden weer steeds meer inheemsen benoemd. Jozef II had al eerder geprobeerd de rechtspraak te hervormen. Dit lukte in de Oostenrijkse Nederlanden niet. De Fransen hielden er vergelijkbare ideeën op na, nu lukte het wel. Eerst werden de geestelijke rechtbanken afgeschaft. In Maastricht kwam een tribunal supérieur (30 november 1794). Dit fungeerde als een beroepsinstantie. Elk kanton kreeg een vrederechter. De schepenbanken werden afgeschaft. De procesgang lag vast in een aantal wetten, met vaste straffen door die wetten bepaald. Toen Napoleon aan de macht kwam werden een aantal zaken definief afgeschaft: tiendrecht, recht van de gildes, tolrecht, jachtrecht. Er was nu volledig vrije handel met Frankrijk mogelijk. Maar wel maakte hij aan een aantal andere democratische zaken een einde. Voorheen werden rechters gekozen, nu voor het leven benoemd. Rechtspraak was ook niet meer kosteloos. Oude straffen als brandmerken werden opnieuw ingevoerd. Ook de slavernij was weer toegestaan. Gevangenissen waren volgens een inspecteur uit 1811 het schandelijkste deel van de departementen, het waren "ware riolen", waar een ondraaglijke stank hing.

Boerenkrijg en conscriptiewet.

5 September 1798 werd de conscriptiewet afgekondigd. Alle ongehuwde jongemannen tussen 20 en 25 jaar vielen er onder. Het opstellen van de lijsten was door het ontbreken van een burgerlijke stand niet goed mogelijk. Men was dus afhankelijk van meewerkende pastoors. De vooruitzichten van de rekruten waren weinig rooskleurig. De helft van de rekruten overleefde het niet. De meesten overigens stierven aan ziektes en ontbering. In 1798 was er een opstand tegen het regime, welk bekend staat als boerenkrijg. Het was een wanhopig verzet van ongeorganiseerde plattelanders tegen de geregelde Franse troepen, welk zich afspeelde van de zandgronden in West-Vlaanderen tot aan de Limburgse Maas. Het protest was gericht tegen de militaire dienstplicht, maar ook de last die de bevolking voortdurend van plunderingen door het Franse leger ondervond. In Limburg werd het begin van een opstand bij Nederkruchten en Swalmen snel onderdrukt. Alles bij elkaar zijn al deze opstanden van korte duur geweest, de "brigands" werden meestal opgepakt en veroordeeld. Een en ander had tot gevolg dat vanaf die tijd het politietoezicht op het platteland veel strenger werd, waardoor ook de "gewone struikrovers" weinig kansen meer maakten. Tussen 1797 en 1800 hadden er diverse razzia's plaats. Ze waren vooral gericht op deserteurs, dienstweigeraars en ondergedoken priesters. Zie het volgende verslag van 19 juli 1798:

1 thermidor an VI
"Ik heb, burger, in de loop van de laatste maand de commissaris bij de correctionele rechtbank er van verwittigd, dat er in Beesel vier desserteurs zijn gearresteerd door de douanebeambten en opgebracht naar de plaats waar ze rechtens thuishoren; dat zekere Clemens en haar zoon in Venlo zijn aangehouden wegens diefstal en voorgeleid zijn voor de correctionele rehtbank; dat zekere Blavier zonder paspoort is aangehouden en vastgehouden totdat hij zijn domicilie bewezen heeft, wat hij gedaan heeft en dat ook nog een ander individu, dat als dief genoteerd stond, in Venlo gearresteerd is en teruggestuurd naar de correctionele rechtbank van het kanton Horst, departement van de Roer, als vandaar afkomstig zijnde."
"Met het herstel van de grachten en kanalen in de gemeente Venlo is het gebleven bij de dreiging van openbare aanbesteding en op het ogenblik veroorzaakt het water veel schade aan de eigenaars die volop met de oogst bezig zijn.
De mensen hechten nog altijd meer aan het oude dan aan het nieuwe. De zondagen en de oude feesten worden in hun geheel nageleefd, terwijl onze nationale feesten gemeden worden en men trekt nog steeds massaal naar de mis in het buitenland.
De gemeentepolitie en de controle op de vreemdelingen worden tamelijk goed nageleefd. Bijna alle onbeëdigde priesters zijn uit dit kanton vertrokken. Er zijn alleen maar de broer van de municipale agent van Venlo, de voormalige pastoors van Beesel en Belfeld en de kapelaan van Beesel, die de eed moet afleggen."
S. Tagage: 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' in het kanton Venlo 1794-1800, blz. 204-205.

De kerk

De Franse revolutionairen en ook Napoleon lieten de protestanten en joden met rust. Met name de joden werden nu eindelijk bevrijd van de op hen drukkende beperkingen. Door de scheiding van kerk en staat en het ondergeschikt maken van de kerk aan de staat waren er in principe evenveel kansen voor personen van welke godsdienstige gezindte dan ook. Vanaf 21 februari 1795 mocht in Frankrijk elke cultus worden gepraktizeerd, maar niet meer in de geconfisceerde kerkgebouwen. Vanaf eind 1795 verloren ook in de geannexeerde gebieden kerken en kloosters hun bezittingen. Eind van de zomer van 1797 werd de godsdienstvrijheid verder beperkt: alle openbare godsdienstoefeningen waren nu verboden. De politiek van het directoire werd nu vinnig antikerkelijk. De viering van de decadi en het gebruik van de Republikeinse kalender werden dwingend voorgeschreven. De kantons moesten hier toezicht op houden en ook de scholen moesten worden geïnspecteerd. Priesters dienden een verklaring te ondertekenen waarbij ze het koningschap afzwoeren en zich aanhankelijk toonden aan de Franse revolutie. Weerbarstige priesters werden gevangen genomen en verbannen naar Frans-Guyana. Van de 256 priesters die daar aan kwamen stierven er 118 spoedig. Ongeveer 1200 priesters kwamen door blokkades van Engelse zeeschepen niet verder dan gevangenissen op de eilanden Ré en Oléron, twee Franse eilanden aan de kust van de Atlantische oceaan. In het departement van Nedermaas wisten veel priesters tijdig te ontkomen naar Pruisen of Noord-Nederland. 78% van de priesters had overigens geweigerd om te tekenen. Tussen 1797 en 1800 ging een groot deel van de kerk ondergronds. De kerkelijke goederen werden verkocht. Pachtgrond werd meestal door de pachters zelf gekocht, waardoor het nauwelijks tot geheel andere gebiedsindeling kwam. Het bezit van de voormalige adel werd in het algemeen ongemoeid gelaten. Tot het concordaat van 1801 was er openlijke vijandschap tussen de Paus en Frankrijk. 15 juli 1801 werd er door Napoleon een verdrag getekend, waarbij de katholieke godsdienst werd erkend als belangrijkste godsdienst van de Fransen. Maar de kerk bleef ondergeschikt aan de staat. In de aan het concordaat toegevoegdee artikelen behield de staat het voorrecht op aanstellingen van kerkelijke functionarissen. Ook voor kerkelijke huwelijken etc. was toestemming nodig van staatsinstanties. Kerkelijke rechtspraak bleef verboden. Ook het kloosterverbod bleef intact, maar desondanks ontstonden vanaf die tijd weer een aantal nieuwe ordes. Als zij pasten in Napoleons politiek werden ze met rust gelaten. Bisschoppen werden gekoppeld aan een of twee departementen. Zo kwamen de departementen Ourthe (met hoofdstad Luik) en Nedermaas ( met Maastricht) onder de bisschop van Luik. De departementen Roer en Roer-Moezel kregen een bisschop in Aken. Beide nieuwe bisschoppen kwamen uit de Elzas en waren zodoende vreemdeling in deze streken. Het gebruik van klokken en het houden van bedevaarten bleef in het Luikse bisdom verboden, in het Akense werd het weer toegestaan. De bisschop van Luik vroeg ook aan zijn priesters om te preken over de goedheid van Napoleon. Dit alles had tot gevolg dat de bisschop van Luik in tegenstelling tot zijn collega van Aken door de bevolking nauwelijks serieus werd genomen. Pastoors eerste klas en bisschoppen werden door de staat betaald, kapelaans en alle overig personeel moest door de parochianen worden onderhouden. Vanaf 1809 kwam er een decreet waarbij dit van bovenaf geregeld werd: de gemeentes waren verplicht hier geld voor uit te trekken. (In België bestaat deze regeling nog steeds).

Op 4 april 1806 werd er een nieuwe catechismus ingevoerd. Hiertegen was vanaf het begin groot verzet, niet alleen vanwege de inhoud, maar ook vanwege de kosten die het aanschaffen van deze nieuwe exemplaren met zich meebracht. Toen de twee bisschoppen van Aken en Luik in 1809 en 1808 overleden werden de opvolgers niet door de paus erkend.
Officiële kerkelijke plechtigheden ter gelegenheid van de naamdag van Napoleon werden geboycot. Napoleons echtscheiding in 1810 en het verplichte te deum bij de geboorte van Napoleons zoon in 1811 waren de druppel. De kerk in Limburg en omstreken was weer geheel anti-Frans en anti Napoleon.

Uitnodiging voor een bal te Maastricht ter ere van de geboorte van Napoleons zoon, de koning van Rome:
"Maastricht, 1 juni 1811. De maire nodigt... uit met zijn vertegenwoordiging het galabal te vieren, dat de stad geeft in de redoutezaal op de tiende van deze maand om negen uur 's avonds ter gelegenheid van de geboorte van zijne majesteit de koning van Rome."

Vertrek van de Fransen

De volkerenslag van 16 oktober 1813 bij Leipzig, waarbij de verenigde mogendheden als overwinnaars te voorschijn waren gekomen, werd gevolgd door een winterveldtocht waarbij de Fransen uit de Nederlanden en het Rijnland werden verdreven. De Pruisen joegen in Holland en België achter de Fransen aan, in het Rijnland waren het de Russen. 14 januari 1814 bereikten deze Maaseik. Op 11 januari lag het Franse hoofdkwartier nog in Roermond, 13 januari was het verplaatst naar Maastricht en 17 januari in Luik. Pas 5 mei gaven de Fransen zich in Maastricht over, 8 mei in Venlo. Nederlandse troepen namen hun plaats in. Hiermee kwam definief een einde aan het Franse tijdperk. De gevolgen op zeer veel terreinen waren echter blijvend. Het tijdperk van het Ancien Régime was definitief voorbij.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"