De Heren van Valkenburg

Geschiedenis van Valkenburg

Inleiding

Severin Corsten schreef in de publications van 1984 een duitstalig artikel over de heren van Valkenburg van ca. 1000 - 1364. Ca 1000 omdat het beginjaartal nauwelijks vast te leggen valt, 1364 omdat dat het jaar is dat het graafschap Valkenburg niet meer zelfstandig is maar onderdeel wordt van het Brabantse hertogdom. Ik laat nu een samenvatting volgen van het betreffende artikel, aangevuld met informatie uit enkele andere kleinere bronnen. (zie verder ook Mr. J.J. de Wit en A.J.A. Flament in Publications 1911) Irmgard en haar verwanten in de 11e eeuw

De eerste Vrouwe en Heren

Roomskeizer Heinrich III kwam eind januari 1041 in Aken en is in ieder geval 13 en 15 februari ook in Maastricht geweest. Daar schenkt hij nl. aan een vrouwe Irmgard een aantal goederen in Hervé, Vaals, Epen en Valkenburg, die zijn vader keizer Konrad II in bezit had gekregen op basis van een oordeel van schepenen. Op basis van meerdere veronderstellingen is het waarschijnlijk dat het niet om een schenking gaat, maar in Maastricht werd rechtskundig vastgelegd hoe het met het erfrecht van die goederen geregeld moest worden. Waarschijnlijk beheerde op dat moment Irmgard al die goederen, en deze Irmgard was een verwante van de keizer. Ondermeer wordt ook de villa Valkenburg genoemd, waarschijnlijk handelt het zich om een villa in Oud-Valkenburg. Irmgard was stichteres van klooster Rees aan de Rijn in 1040, en ze was de dochter van Godizo van Aspel en Heimbach, en deze op zijn beurt was waarschijnlijk zoon van graaf Richard van Metz, een zeer vermogend ridder. Fraaf Richard bezat ook de burcht Heimbach in de Eifel. Deze Richard had naast Godizo nog meer kinderen, waaronder een dochter Adelheid. Zij op haar beurt was de moeder van keizer Konrad II, en grootmoeder van keizer Heinrich III. Irmgard was zo een nicht van keizer Konrad II. Eerdere bezitters van het leengoed Valkenburg zijn dan ook waarschijnlijk haar vader Godizo van Aspel en Heimbach en daarvoor weer diens vader graaf Richard van Metz. De erfelijke regeling van 1041 in Maastricht betreft dus het vastleggen van de rechten van de nicht van de vader van de Duitse keizer. Na Irmgard blijven de Valkenburgse bezittingen in de 11e eeuw waarschijnlijk in bezit van dezelfde familie, genoemd wordt ene Ermentrud en een Bruno von Heimbach. Bruno genoot ook de inkomsten van een kannukikaat in Aken en hij en Irmgard de jongere schonken veel geld en goederen aan diverse religieuse instellingen. Ze stonden duidelijk onder invloed van moderne religieuse stromingen, die streefden naar meer ascese. Zo werd in die tijd gebouwd aan de Servaas in Maastricht. De kapel aldaar aan de Zuid-oostkant was bedoeld om de gehele gemeenschap van proost, deken en kanunniken een gelijkwaardige plaats te bieden. Er was geen verhoging voor de proost. Dat kwam voort uit de al genoemde hervormingsbeweging uit die tijd (Siegburger reform, relaties met hervormingen Cluny), waarbij de kanunniken zich weer vromer moesten opstellen en in een meer gelijkwaardige verhouding met elkaar moesten omgaan. In Keulen werden hele kloostergemeenschappen ontbonden en er kwamen nieuwe kloosterlingen die zich commiteerden aan de moderne gedragsformules. In Maastricht heeft proost Humbert, die niet toevallig ook proost was van Sankt Pantaleon in Keulen, hiervoor gezorgd. Het is ook proost Humbert geweest die de cenotaaf voor de heilige Monulfus en Gondulfus heeft laten maken en opdracht heeft gegeven aan Jocundus om de "Vita" van Servaas te schrijven, waar later Henric van Veldeke zijn beroemde dichtwerk op baseert. De aartsbisschop van Keulen was voortdurend bezig met het "bevrijden" van kloosters en kerkgemeenschappen van het gezag van de feodale heer, om ze vervolgens zelf in de macht te krijgen en bijv. de proosten te benoemen.

Tiebald (1101-voor 1106), Goswin I (1119-1128)

Uit enkele annalen wordt duidelijk dat ene Tiebald tussen 1101 en 1106 heer van Valkenburg was en ene Goswin van 1119-1128. Het was waarschijnlijk deze Tiebald die de burcht van Valkenburg liet bouwen, daarvoor bezaten de heren een villa, waarschijnlijk een voorloper van kasteel Genhoes in Oud-Valkenburg. Deze nieuwe burcht was geen lang leven beschoren, bij een opvolgingsstrijd wie de nieuwe bisschop van Luik zou worden koos Goswin partij voor een niet rijksgezinde bisschop, waarop de Duitse keizer in 1122 de burcht van Valkenburg liet verwoesten. Vrij snel daarna werd hij evenwel opnieuw opgebouwd. Goswin was ook heer van Heinsberg.

Goswin II (1128-1167/68)

Goswin I verdeelde zijn voornaamste bezittingen Heinsberg en Valkenburg onder zijn zonen, Goswin II kreeg Valkenburg. Daar zijn broer snel overleed kreeg Goswin toch ook weer de heerschappij over Heinsberg. Deze Goswin was weer een vertrouweling van de Duitse keizer, in 1134 hield hij zich in diens omgeving op in Quedlinburg. Zo was hij ook bij de kroning van de nieuwe keizer Konrad III in Aken in 1138. Maar in de annalen van Rolduc lezen we dat Goswin het beheer van de rijksgoederen in Gangelt en Richterich kwijt raakt. Goswin weigerde dat beheer over te dragen, daarop werd op last van de keizer zijn burcht in Heinsberg verwoest. Goswin, vertrouweling (wellicht ook verwante) van de bisschop van Keulen, vergezelde deze op een reis naar Rome om bij de paus genoegdoening te halen, maar kreeg daar nul op het rekest.

Goswin III (1167/68-1179/80)

Ook nu weer werd bij de dood van Goswin II het bezit in tweeën gedeeld en kreeg Goswin III Valkenburg, zijn broer Gottfried Heinsberg. Goswin III nam deel aan maar liefst vijf Italië-(stroop)tochten van keizer Frederik Barbarossa, de eerste vier toen zijn vader nog leefde. Toen hij samen met de bisschop van Luik de tweede Italiëreis maakte, benoemde de keizer hem tot graaf van Seprio en Martesana, ten noorden van Milaan. Later wordt hij tot gezant benoemd van de keizer in verband met het oplossen van een opstand in Milaan. Hier werd hij vijandig ontvangen en kon slechts moeizaam ontsnappen. Vervolgens nam hij deel aan de belegering van de burcht Erba aan het meer van Como. Uiteindelijk werd hier een rijke buit behaald. In 1161 werd de burcht Biandrone verwoest. Bij de vierde tocht braken besmettelijke ziekten uit en liep de tocht daardoor uit op een fiasco. Bij de vijfde tocht in 1174 werd Goswin bij de strijd om Legnano gevangen genomen. Na de vrede van Venetië van 1179 kon hij vrijgekocht worden

Goswin IV (ca 1180-ca 1207)

Goswin IV was een Welf en stond daardoor voor de partij die de paus de bisschopsbekrachtiging liet doen i.p.v. de keizer. Zijn vader was nog een vurig aanhanger van Barabarossa en daardoor ghibelijn. Bisschop Adolf van Keulen, eveneens welf, behoorde tot de vriendenkring van Goswin. Bijna had hij nog deelgenomen aan een kruistocht. Onder Goswin IV wordt ook de kapel bij de eik van Houthem gebouwd, bedoeld voor de pelgrims die daar de H. Gerlach kwamen vereren. Ook werd er een klooster gesticht, dat daarmee tevens het familieklooster van de Valkenburgse heren werd. Goswin IV was getrouwd met Jutta, een dochter van Hendrik III van Limburg. Zo was de heerser van Valkenburg ook nauw verbonden met het hertogdom Limburg. Zijn zegel toont een berg met drie toppen, daarboven een valk met uitgeslagen vleugels.

Dietrich I (1207?-1227)

Dietrich I was weer zowel heer van Heinsberg als Valkenburg. Zijn moeder Aleidis was dochter van Gottfried van Heinsberg en Sophia. Waarschijnlijk door het ontbreken van troonopvolgers van Goswin IV is het huis Valkenburg weer samengevoegd met dat van Heinsberg. Dietrich moet in 1207 nog zeer jong geweest zijn, de eerste jaren regeerde zijn moeder over Valkenburg. In 1214 belegeren troepen van keizer Frederik II en de bisschop van Luik Valkenburg en de stad wordt ingenomen. Dietrich I trouwde met een dochter Isalda van hertog Hendrik III van Limburg, krijgt twee kinderen waarna Isalda sterft en trouwt dan met Beatrix, weduwe van Philips II van Bolanden. Zoon Engelbert uit dit huwelijk wordt later aartsbisschop van Keulen.

Dietrich II (1236-1268)

Dietrich II is een zoon uit het eerste huwelijk van Dietrich I. Aartsbisschop Konrad von Hochstaden uit Keulen wil dat alle wegen van en naar Keulen onder zijn gezag komen. Dietrich en ook de bevolking van Keulen keren zich tegen de aartsbisschop. In Frechen, ten weste van Keulen kwam het tot een onbeslist gevecht. In 1261 werd de broer van Dietrich aartsbisschop van Keulen. Dietrich II zwoer de inwoners van Keulen hen te steunen mocht er weer een strijd komen tussen dezen en de nieuwe aartsbisschop. In zijn tijd waren er voortdurend onenigheden tussen het opkomende Brabant en het bisdom Luik. Dietrich koos partij voor Luik en was daardoor vooral ook bondgenoot van Geldern. De bisschop van Luik was een broer van de hertog van Geldern. Dietrich moest helpen bij het terug veroveren van Maastricht ten gunste van Luik. Daarna kwam het tussen een strijd met enerzijds de aartsbisschop van Keulen, anderzijds Geldern en Jülich. In 1267 werd de aartsbisschop gevangen genomen. In zijn overmoed belegerde Dietrich II daarna Keulen, maar nadat een gat in de muur was gemaakt en dit ontdekt werd, werden vele aanvallers gedood waaronder Dietrich van Valkenburg en Heinsberg. Dietrich is drie keer getrouwd geweest. Al na een jaar scheidde hij van Margarete van Geldern, daarna trouwde hij met Bertha van Limburg-Monschau. De opvolger Walram komt uit dit huwelijk. Bertha stierf in 1254, waarna hij hertrouwde met Johanna van LoonDochter Beatrix uit dat huwelijk trouwde in Kaiserslautern in 1269 met Richard van Cornwall*, inmiddels Rooms Keizer.

Richard van Cornwall (Winchester, 5 januari 1209 - Berkhampsted, 2 april 1272) was de tweede zoon van de Engelse koning Jan zonder Land en diens tweede echtgenote Isabella van Angoulême. Hij huwde:
  1. in 1231 met Isabella (-1240) dochter van graaf William I van Pembroke, weduwe van Gilbert de Clare, earl van Gloucester
  2. in 1243 met Sancha van Provence (-1261), dochter van graaf Raymond Berengar V van Provence
  3. in 1269 met Beatrix van Valkenburg (-1277), dochter van Dirk II van Valkenburg.

Richard kreeg de volgende kinderen: Hendrik van Almayne (1235-1270), gehuwd met Constance van Moncada, dochter van Gaston VII van Béarn, Edmund van Cornwall (1249-1300), die huwde met Margaretha de Clare (1250-1312), dochter van Richard I van Gloucester. Richard, schoonbroer zijnde van de overleden keizer Frederik II, werd in 1257 tot Rooms koning verkozen door de aartsbisschoppen van Mainz en Keulen, de paltsgraaf van de Rijn en de koning van Bohemen - tegen Alfons X van Castilië - en werd in Aken gekroond.

Walram (1268-1302)

Walram de rode, zo genoemd naar zijn rode haar,trof bij het begin van zijn heerschappij een sterk verarmd land aan. Gelukkig erfde hij al snel en werd daardoor ook heer van Monschau, Bütchenbach en Sittard, Aarancy en Marville. In 1276 kreeg hij een vast bedrag van de stad Aken in ruil waarvoor hij de stad bescherming bood. Toen ontstond de opvolgingsstrijd om het hertogdom Limburg. Walram en zijn verwante Dietrich van Heinsberg werden tot scheidsrechters benoemd. Een van de mogelijke troonopvolgers was Adolf van de Berg, en deze verkocht zijn aanspraak aan hertog Jan van Brabant. Walram lokte de burgers van Maastricht, onderdanen van Brabant, uit tot een gevecht en versloeg hen. De hertog van Brabant trok met een groot leger naar het oosten en trof bij Gulpen een leger met verbondenen van Gelder. Een Akener Franciskaan en bemiddelaar van de Franse koning voorkwam een slagveld. Maar het hele Valkenburger land werd geteisterd en verwoest door de Brabanders. Walram trok zich terug in het land van Daelhem en teisterde op zijn manier de omgeving tot langs de maas. Kort daarop koos Walram voor de Brabantse partij doordat Aken en Keulen zich ook verbonden met Brabant. Maar in 1286 beloofde Reinald van Geldern dat Walram plaatsvervanger van hem zou zijn in het hertogdom Limburg, als hij dat toegewezen zou krijgen. Walram verwisselde met dat vooruitzicht weer van partij. Na enkele kleinere schermutselingen kwam de eindafrekening in 1288. Hertog Jan van Brabant trok het Keulse gebied binnen. De verbondenen, met als voornaamste partij de Geldersen, leverden slag bij Wörringen, vlakbij Keulen. Het werd een zeer bloedige strijd die lang geen winnaar kende. Uiteindelijk deden de burgers van Keulen mee, die zich tegen de aartsbisschop keerden en hertog Jan hielpen. Dat gaf de doorslag. Walram wist van geen ophouden en overgeven. Hertog Reinald van Gelder was gevangen genomen en Walram nam tijdelijk het gewest onder zijn hoede. Bij de vrede in 1289 kreeg Walram nadrukkelijk al zijn bezittingen terug. Walram had het vechten nu goed onder de knie. in 1297 streed hij voor Guido van Vlaanderen tegen de Franse koning om Rijssel en werd in de annalen geroemd om zijn heldendaden. Bij de kroning van keizer Adolf van Nassau in 1292 in Aken ontvoerde Walram het zeer kostbare paard van de toekomstige keizer. Hij stuurde het daarna weliswaar terug, maar als voogd van Aken had hij recht op dat paard en dat recht werd hem uiteindelijk ook gegund. Walram verkocht het lage gerecht van Oud-Valkenburg, verhief Euskirchen tot stad, stichtte een kanunnikaat in Sittard.

Dietrich III (1302-1305) en Reinald (1305-1333)

Over Dietrich III is niet heel veel bijzonders te vertellen. Na diens dood verviel het Valkenburgse gebied aan diens broer Reinald. Reinald kwam in conflict met Aken waar hij voogd van was. De burgers betaalden hem te veel waar ze niets voor terug kregen. Omdat de burgers vonden dat de abdij van Kornelimünster en de graaf van Gülick samenspanden overvielen ze het klooster, doodden enkele monniken en namen kostbaarheden mee. Daarop bemiddelden de aartsbisschop van Keulen en de hertog van Brabant. Reinald kwam hier goed uit, hij ontving als voogd nu een nog hogere jaarrente van 300 mark. In de jaren 1313-1315 waren er meerdere problemen. Er was een kroningsstrijd m.b.t. de nieuwe keizer. Zowel de bisschop van Mainz als die van Keulen waren keurvorst. De bisschop van Keulen koos voor Frederik van Oostenrijk, de bisschop van Mainz voor Lodewijk van Beieren. De bisschop van Keulen, Heinrich von Virneburg probeerde Reinald voor zijn karretje te spannen en beloofde dat de voogdij van Aken meer zou opleveren. De tegenkeizer beval echter aan de graaf van Gulick dat deze moest zorgen dat Reinald het lucratieve ambt van schuldeiser van Keulen, dat al 30 jaar in de familie van Reinald was, opgezegd zou worden. De graaf van Gulick nam hem gevangen en sloot hem op in de burcht van Nideggen. Slechts door geld met rente op te nemen kon hij zich weer vrijkopen. Bovendien was hij zijn lucratieve baan in Keulen kwijt. Zijn financiële nood was inmiddels zo groot dat hij zich als roofridder ging gedragen en kooplieden die zijn territorium passeerden ging beroven. Dat zagen de bisschop van Luik en de hertog van Brabant niet zitten, het was belangrijk dat de oost-westhandel veilig was. Borgharen werd door Luik verwoest, de hertog van Brabant nam Sittard in. Ook werden Heerlen en nog enkele plaatsen verwoest. Toen beloofde Reinald beterschap. In 1323 werd hij echter alsnog gevangen genomen en na twee jaar pas vrijgelaten onder harde voorwaarden. Maar Reinald had nog steeds niet veel geleerd. In 1327 verwoestte hij Brabantse dorpen en belegerde Maastricht. Intussen omsingelde de tegenstander ook Valkenburg. De stad was goed beveiligd. Zelfs toen de Geul werd afgedamd viel de stad niet. Uiteindelijk kwam er een wapenstilstand in 1328. In 1929 bevond Reinald zich in zijn burcht in Monschau. Valkenburg werd opnieuw belegerd, nu werd de stad wel ingenomen en zoon Walram verloor hierbij het leven. Alle muren werden neergehaald. Reinald heeft de stad niet meer kunnen terug veroveren, in 1333 stierf hij bij de belegering van Monschau.

Dietrich IV (1333-1346)

Dietrich, zoon van Reinald, was kanunnik in Aken, maar trad weer toe tot de wereldlijke stand toen zijn broer Walram gesneuveld was. Het geld van het kanunnikaat verviel aan de paus. Toen zijn vader dood was sloot hij zich bij de coalitie van een Duits en Nederlands verbond aan, welk Sittard op de Brabanders terug veroverde. In 1334 besloot de Franse koning dat Dietrich weer heer van de landen van Valkenburg moest worden. Niet veel later kreeg hij ook weer Sittard, Heerlen en Monschau te leen. Verder kreeg hij de cijnzen van het gerecht over de buitenburgers van Keulen. In 1337 sloot hij zich aan bij de veldtocht van de Engelse koning tegen Frankrijk, onderdeel van wat later de honderdjarige oorlog ging heten. De vloot van de Engelsen landde in 1339 bij Antwerpen, waar Dietrich zich met zijn manschappen aansloot bij de Engelsen. Hij kreeg voor zijn aandeel 30000 gulden voorgespiegeld. In 1340 verdedigde hij succesvol Quesnoy. Het beloofde bedrag kreeg hij vervolgens in twee etappes uitbetaald. Hij stond intussen ook in een goed blaadje bij hertog Reinald II van Geldern. Deze zegde hem het stadhouderschap toe zolang zijn zonen niet meerderjarig waren. We lezen ook dat hij in 1343 van plan was om naar Granada te reizen om te vechten tegen de Moren en twee jaar later zou hij ook naar Jerusalem gaan bij een nieuwe kruistocht. In 1346 vond hij de dood toen hij deelnam aan een conflict tussen de bisschop van Luik, Engelbert van der Mark en zijn burgers. In het gevecht met de burgers vonden veel edellieden die de bisschop bijstonden, waaronder Dietrich, de dood.

Johann (1346-1352)

Johann was een broer van Reinald, die ook meevocht bij de eerste gevechten van de honderdjarige oorlog. Johann was getrouwd met Johanna van Voorne, en bezat daardoor naast Valkenburg en Monschau Bergen op Zoom. In 1351 sloot hij zich aan bij een vredesverbond waarbij de verkeerswegen gegarandeerd veilig zouden zijn. Dit verdrag was op initiatief van de steden Aken, Keulen en het hertogdom Brabant gesloten. Johann overleed zonder mannelijke kinderen en nog levende broers op 9 augustus 1352. De heren van de overgangstijd (1352-1364)

De eerste baas van Valkenburg na de dood van Johann was Hendrik van Vlaanderen. Hij noemde zich daarbij heer van Valkenburg en Monschau. Hij stelde Reynarts van Schoynouwen heer van Schönforst aan als zaakgelastigde. Deze moest orde op zaken stellen en de schulden saneren. In 1354 verkocht Hendrik van Vlaanderen de bezittingen aan deze Reinard. Reinard noemde zich nu heer van Monschau en Valkenburg. Maar twee jaar later verkocht deze de bezittingen op zijn beurt weer aan de graaf van Gülick. Bij deze overdracht werd het land van Valkenburg door de Duitse keizer tegelijk tot graafschap verheven. Maar het graafschap werd betwist. Er ontstond een strijd en meerdere partijen bemoeiden zich ermee. Tenslotte ging hertog Wenzeslaus van Brabant met de bezittingen aan de haal. Op 8 november 1364 wordt hij leenheer van Stad en slot Valkenburg, Oud-Valkenburg, Houthem-St.Gerlach en Eijsden. Nu had Brabant eindelijk de heerschappij over een belangrijk gebied van Maastricht naar Aken en kon zo het veilige transport van de Brabantse steden naar Aken en Keulen garanderen en bewaken. Monschau en Sittard bleven aan de graaf van Gülick.

Slotwoord

We zien dus dat Valkenburg een vrij aanzienlijke rol speelde op het Europese toneel van ca. 1000 tot rond 1350. De heren van Valkenburg en hun verwanten trouwden met hertogen en graven, en zelfs Duitse keizers als Frederik Barbarossa of de hertog van Cornwall behoorden tot hun verwanten of intieme relaties. Verder zien we hoe deze toch relatief kleine ridders het steeds moeilijker kregen in de strijd die door steeds machtiger partijen gestreden werd. Vaak kozen ze de verkeerde partij en dat leek hen dan noodlottig te worden. Maar steeds weer kwam er een opvolger uit de familie die zijn bezittingen terug kreeg, vooral ook omdat de grotere partijen elkaar het land van Valkenburg niet gunden en zo maar weer een compromis sloten door het gebied toe te kennen aan leden van de oude familie. Het doet me aan België en of Nederland denken, landen die als bufferstaat voor Frankrijk moesten dienen na grote krijgshandelingen. (1715 vrede van Utrecht, België aparte staat van Oostenrijk als buffer tegen Frankrijk, 1815 vrede van Wenen, Nederland (Groot-Nederland) al weer als een buffer tegen Frankrijk.). Van deze Valkenburgse heren springen er allereerst het meest uit Goswin II en III die dicht bij de Duitse keizers stonden. Goswin III die zelfs deelnam aan vijf veldtochten naar Italië van deze keizer. Maar ook Goswin IV verdient apart genoemd worden, vanwege zijn religieuse inspanningen en het stichten van de abdij van st. Gerlach. Een echte oorlogszuchtige ridder was Walram de rode. In zijn tijd vond ook de slag bij Wörringen plaats, het begin van de grote invloed van Brabant op de regio. Daarna waren het de roofridder Reinald, die kooplieden die over zijn territorium trokken beroofde en diens zoon Dietrich IV, die het begin van de honderdjarige oorlog meemaakte in dienst van de Engelse koning. Na diens dood ontstond er meer rust door verdragen waarbij de veiligheid van doortrekkende kooplieden werd gegarandeerd. Na een overgangsperiode kwam het leen in handen van de hertog van Brabant waarmee Kasteel Valkenburg niet meer door zelfstandige ridders werd bewoond, maar geleid werd door ambtsmannen van de nieuwe hertog. Dat was ook vanaf het begin het grote belang van het leen Valkenburg: een sterke post die de doorgaande weg van Maastricht naar Aken beheerste. Aanvankelijk waren het vooral de Duitse keizers die zorgden dat hun invloed daar bleef gelden doordat het leen direct rijksonmiddellijk was. Deze keizers probeerden de omliggende bisdommen Luik (die de maasovergang bij Maastricht beheerste) en Keulen (belangrijkste handelspost aan de Rijn) voortdurend voor zich te winnen. Maar met name de hertog van Brabant had belang bij een sterke veilige route.De handel ging immers van en naar Brussel, Antwerpen, Brugge, Bergen op Zoom. Hij probeerde steeds meer invloed in de regio te krijgen, wat allereerst leidde tot een overeenkomst met Luik om het gezag over Maastricht: de beroemde tweeherigheid, een document dat tot stand kwam ten tijde van de slag bij Wörringen. De Servaaskerk, eerst rijksonmiddellijk, werd nu een kerk die onder gezag kwam te staan van Brabant. Pas toen ook Valkenburg onder Brabants gezag kwam in 1364 was het voornaamste doel bereikt: het veilig stellen van de handelsroute tot in ieder geval Aken. En daarmee is de episode van de Valkenburgse heren afgesloten.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"