Analyse deel IIO bellézza mortále, o bellézza vitále
O dodelijke schoonheid, o levendbrengende schoonheid
Deze tekst wordt in een symmetrisch deel van 2 maal 4 maten gezongen. De muziek klinkt hier uiterst dynamisch, de uitroep wordt uiterst expressief uitgebeeld.
Dit komt door:
- De metriek. Kijken we naar het parituurvoorbeeld dan zien we hoe de accenten van de woorden tot gevolg hebben dat je maatverschuivingen ervaart: 4, 2, 3, 3, 4 tellen in de maat, de volgende vier maten evenzo. (zie accenten en stippellijntjes in partituur met erboven de tellen per maat)
- De zetting is sterk homofoon. Er zijn wel enkele ritmische verschuivingen, maar je ziet dat de accenten in vrijwel elke stem samenvallen
- De zetting is breed: alleen de tenor doet niet mee, om de ruimte te hebben om in deel III een eigen lijn te trekken en te kunnen beginnen (einde maat 32)
- De harmonie is erg direct: 4 maal een cadens met een kwintsprong in de bas:
maat 26 Dsus4 D-G
maat 28 A-D
maat 30 Esus4 E-A
maat 32 B-E: afsluiting zonder terts, als de tenor een tel later inzet is dat de kleine terts van E-mineur, waarmee gelijk de stemming van deel III gezet is.
De vier achtereenvolgende cadensen doorlopen in opklimmende zin de kwintencirkel (dus geen kwintval). Dit veroorzaakt niet een drive zoals een kwintval dat zou doen, maar werkt wel sterk opbouwend en toewerkend naar een hoogtepunt.- De melodie ligt de tweede keer een toon hoger dan de eerste keer. Het melodische hoogtepunt is de F# in maat 32.