Analyse op hoofdkenmerken

Vorm muziek

I, 1 1-24 1-10   1-5 Em, halfslot V
        6-10 Bm, slot V-I met pic. terts
   2   11-24 11-13 11-13 Em. plagaal IV-I
      14-24 14-16 Em, halfslot V (mineur)
        17-19 Em, slot VII6-I
        20-24 Bm, slot V-I, dan Em VII-I
II 25-32     25-28 D, slot V-I
        29-32 Em, slot V-I
III, 1 33-49 33-43 33-36 33-34 D
        35-36 A
      37-40 37-38 E
        39-40 B
      41-43 41-43 D, Halfslot
     2   44-49   44-46 Bm, Slot V-I
        47-49 E, slot V-I

Kijken we naar de partituur dan zien we de hoe de vorm van de tekst overeenstemt met die van de muziek, zowel vanuit de ademhaling van de zinnen, als vanuit de zetting. Verder zien we dat de zinnen vaak worden afgesloten door cadensen (volledig of halfslot)

Deel I

1-24 bestaat uit

  1. een soort expositie van 1-10, welke begint met een koraalzetting en overgaat in een deel met vrije imitatie, vervolgens afsluit met een halfslot.
  2. 11-24 is opgebouwd uit kleinere zinnetjes, het eerste in een koraalzetting, daarna een soort dubbelkorigheid die leidt naar een dubbele afsluiting in het zinnetje van 20-24

Deel II

25-32 bestaat uit twee symmetrische zinnen, beide in majeur. De zetting is hier een koraalzetting. De zinnen worden afgesloten met een volledig slot.

Deel III

  1. 33-49 begint met drie zinnetjes (33-40) in een tweedelige textuur: twee stemmen vormen een duo in tertsparallellen, daar staat een geheel verschillende tegenstem tegenover. Harmonisch wordt de kwintencirkel een stukje doorlopen: D-A-E-B. Het derde zinnetje (41-43) is een koraalzetting met een beweging naar een halfslot in D.
  2. Het slot, 44-49 is tweedelig en is gebaseerd op imitatie, met twee duidelijke cadensen.

Zettingstypes

Het stuk (a capella gezongen) kent globaal gesproken drie zettingstypes:

  1. Homofone koraalzetting (1-4, 11-12, 25-32, 41-43)
  2. Een vrije imitatiestijl (5-10, 44-49)
  3. Soort dubbelkorige zetting, met (eventueel) een contrasterende tegenpartij (13-24, 33-40)

Harmonisch geraamte

Het stuk staat in Em, ook enkele passages in de dominanttoonsoort Bm. Het middendeel werkt contrasterend doordat het vrijwel helemaal in majeur staat. Het laatste deel staat eerst lang in majeur, om het mineurcontrast (begin III, 2) des te groter te maken. De slotmaten staan in E majeur, wat vooral een picardisch effect is.