Venlo, Belfeld en Beesel in de Franse tijd tot 1800

Zie ook:
Limburg in de Franse tijd
Roermond in de Franse tijd

Venlo bezet, 26 oktober 1794 tot 1 oktober 1795
Venlo bij Frankrijk, 1 oktober 1795 tot 9 november 1799
- Het vredesgerecht
- Kloosters
- Kerken
- Kalender en feesten
- Burgerlijke stand
- Belastingen
- Smokkelen
- Vreemdelingen, deserteurs, conscriptie
- Laatste jaar voor het tijdperk Napoleon
Het tijdperk Napoleon, 9 november 1799-1814

Het boek "vrijheid, gelijkheid en broederschap" in het kanton Venlo van S. Tagage (zie belangrijke bronnen) geeft ons een duidelijk beeld van een aantal aspecten die speelden in Midden-Limburg in de Franse tijd tot 1800. De nadruk ligt vooral op de politieke en de kerkelijke aspecten. Venlo is de centrale gemeente, af en toe lezen we ook dingen die in de andere twee gemeentes van het Kanton Venlo speelden: Belfeld en Tegelen. Het geestelijke leven krijgt een extra dimensie doordat ook passages gebruikt zijn uit het dagboek van pastoor van Postel, welk in dezelfde tijd is geschreven. Het voornaamste materiaal is echter gehaald uit de officiële rapporten van vooral Commissaris Petit, hoofd van het kanton Venlo en van de stukken van het vredesgerecht.

Politiek gesproken is er sprake van drie periodes:

Wat bijzonder is aan Venlo, en dat geldt ook voor andere grensgebieden zoals Beesel, Swalmen, Roermond enz., is dat Venlo vlak bij de grens ligt en dat het besturen van een dergelijk kanton extra lastig was: er was sprake van smokkel op grote schaal, mensen (priesters bijv.) die opgepakt moesten worden konden zich makkelijk schuilhouden, de kerk kon makkelijk ondergronds gaan. Commissaris Petit doet alle mogelijk moeite om de Franse wetten uit te voeren, maar stuit o.a. tegen deze problematiek. Een ander zeer groot probleem was het feit dat hij voortdurend moeite had om mensen te vinden voor de ambtelijke functies. Hiervoor zijn ook meerdere redenen aan te wijzen. Om te beginnen, werden vooral in de eerste twee periodes de mensen niet of bijna niet betaald. Het was dus een onbetaalde erebaan. Op de tweede plaats moesten deze mensen allerlei onpopulaire maatregelen uitvoeren. Venlo, en zeker de dorpen Belfeld en Beesel, waren zo klein dat iedereen iedereen kende. Je werd al gauw met de nek aangekeken. En als er dan eindelijk functionarissen waren, zoals vrederechters, dan gingen die gewoon hun eigen gang en trokken zich niets van de verordeningen van boven af aan. Ontslaan was voor Petit een laatste optie: dan moest hij weer opnieuw gaan zoeken naar mensen en bovendien was het een vorm van gezichtsverlies naar zijn eigen superieuren toe. Tegen het einde van zijn ambtsperiode verzuchtte hij dan ook "graag weer een functie te willen hebben in het nieuwe Frankrijk, maar in godsnaam niet meer in Venlo."

Home

26 oktober 1794 tot 1 oktober 1795

Bij de overgave van de stad hadden de Fransen plechtig beloofd de bestaande verhouding tussen kerk en staat te eerbiedigen. En dat gebeurde ook. Maar dat wil niet zeggen dat er niet grote overlast was. Er moesten officieren worden ondergebracht, soldaten gevoed, transporten verzorgd enz. Tot dit alles werd de burgerij verplicht. En omdat kloosters, pastorieën e.d. tot de grotere huizen behoorden, waren dat vooral de plaatsen waar de paarden werden gestald, de soldaten gelegerd, of de officieren ondergebracht. Pastoor van Postel was waarschijnlijk een erg innemend man. Tot diverse keren toe wist hij de bij hem vertoevende officieren om zijn vinger te winden en zaken voor elkaar te krijgen. Zo werd de kerk, die werd gebruikt als opslagplaats voor het leger, weer leeggemaakt. Maar als de kolonel verhuist is het snel gedaan en enkele maanden later ligt de kerk weer vol stro en hooi. Als de bevelen niet snel genoeg werden opgevolgd dan maakten de soldaten korte metten met alles. Dat gebeurde met de gereformeerde kerk waar alles kort en klein werd geslagen. 22 december 1794 werd er een oorlogsschatting opgelegd, Venlo moest 35.000 gulden betalen, wat neerkwam op gemiddeld negen gulden per inwoner. Elke inwoner moest al zijn goud en zilver naar het stadhuis brengen. De pastoor werd ook zeer hoog aangeslagen en na beroep was het bedrag alleen nog maar veel hoger geworden. Maar de legerleiding bleef vrij redelijk. De kloosterlingen van Mariaweide gingen zakken naaien voor het leger, en vervolgens werd de belastingaanslag danig verlaagd. Maar naast de belastingaanslag als geestelijke kreeg pastoor van Postel ook een aanslag als burger. Doordat zijn onderpastoor geld ging lenen bij een weduwe kon hij verder onheil voorkomen.

Home

1 oktober 1795 tot 9 november 1799

Het vredesgerecht

Vanaf de inlijving gingen de Franse wetten gelden in Venlo. 23 November 1795 werd er een wetboek, welk speciaal voor de bezette Oostenrijkse Nederlanden gemaakt was, gepubliceerd. Elk kanton moest een vredesgerecht hebben dat moest bestaan uit een vrederechter en 4 assessoren, die benoemd zouden worden door de volksvertegenwoordigers op voordracht van de leden van het tribunaal. Alle eerdere rechtbanken waren bij deze opgeheven. Venlo, dat niet behoorde bij de Oostenrijkse Nederlanden maar de Republiek der Nederlanden, probeerde er nog even onder uit te komen. Uiteindelijk werd ook in Venlo 5 maart 1796 een vredestribunaal geïnstalleerd. Het recht ging over personele zaken, roerend goed tot 50 franc zonder recht van beroep en tot een waarde van 100 franc met recht van beroep. Ook loongeschillen, schadebehandelingen, vorderingen wegens belediging e.d. vielen onder dit gerecht. Tot slot het aanwijzen van voogden, verzegelen van boedels enz. De vrederechter vormde samen met twee van zijn assessoren het "tribunal de police". Het behandelde zaken waarvan de straf de waarde van drie dagen arbeiden of hechtenis niet te boven ging. Ook voor grotere strafzaken mocht deze commissie onderzoek doen zoals huiszoeking of getuigenverhoor. In Venlo was de eerste vrederechter H. Poell, die onder de Staatse Republiek president van de "Edele Hove" was geweest. Al heel snel ontstond er onenigheid tussen Commissaris Petit, hoofd van het kanton, en Poell, de vrederechter. Poell weigerde aan Petit een lijst met strafzaken te overhandigen. Poell had de vervelende taak om ook te zorgen dat de belasting werd geïnd. Maar de belasting werd massaal ontdoken, en Poell deed er niets aan. Een broer van Poell zat bij de douane. 21 december 1797 werd Poell ontslagen. Samen met een vriendenkring ("le cercle") ging Poell toen onrust stoken in Venlo en bleef zo Petit treiteren. De volgende vrederechter was Charles Eilhardt, die 6 maart 1798 werd geïnstalleerd. Een tijd leek het beter te gaan, maar ook Eilhardt bleek niet in staat de belastingontduikers aan te pakken. Op 24 oktober 1799 werd er door Eilhardt en zijn griffier Baerlé een brief gestuurd naar Parijs waarin Petit zwart werd gemaakt. Hij zou een vriend financieel hebben bevoordeeld. Bovendien zou Petit zich verrijkt hebben in Venlo. Toen Petit hoogte kreeg van de beschuldigingen nam hij zijn collega Girard van Maastricht in vertrouwen en wijdde uit over de dubieuse praktijken van de vrederechter en zijn adjudant, die onder een hoedje speelden met bijv. smokkelende vreemdelingen. En zo ging hij nog een tijdje door. 24 Januari 1800 kreeg Petit officieel eerherstel.

Home

Kloosters

28 september 1796 werden alle kloosters, die niet voor ziekenverpleging of onderwijs werden gebruikt, officieel opgeheven. In Venlo had dat al snel gevolgen voor de kloosters van de Kruisheren, de Minderbroeders en het nonnenklooster van de Annunciaten. Het nonnenklooster Mariaweide deed aan onderwijs, en na enige spannende onzekerheid kwam het besluit dat het mocht blijven bestaan. Alle kloosterlingen werden wel verplicht in burgerkleding te gaan lopen. 11 Maart 1797 meldt de president van het kanton Venlo, Otters, dat alle religieuzen hun kloosterkleed hebben afgelegd en dat er misschien nog geen twee waren die een kleed van dezelfde kleur droegen. De procedure bij de ontruiming van de andere kloosters was als volgt: eerst werd al het goed geïnventariseerd. Dan werd de kloostergemeenschap in vergadering bij elkaar geroepen, werd gecontroleerd of alle eigendomspapieren er waren, en dan werd de kloosterlingen gevraagd of ze vrijwillig of met geweld wilden vertrekken. Naar aanleiding van de Parijse staatsgreep van 4 september 1797, die werd toegeschreven aan de geestelijkheid, werd het lot van de geestelijkheid nog slechter. Weigeren van de eedaflegging zou voortaan leiden tot deportatie en verbeurdverklaring van alle goederen. Een enkele geestelijke ging nu overstag, maar de meerderheid verkoos om onder te duiken. 17 maart 1798 moest ook het klooster Mariaweide ontruimd worden.

Home

Kerken

De Republiek Frankrijk had een scheiding van kerk en staat. Het was er de machthebbers veel aan gelegen om de macht van zowel kerk als kloosters snel te breken. Vanaf 11 maart 1796 werden officieel de tiendrechten afgeschaft, de voornaamste inkomstenbron van zowel de kerken als de kloosters. Pastoor van Postel moest leven van collectes die hij hield bij zijn parochianen. Deze vorm van inkomen bleef officieel tot 1798. Maar in 1797 werd het erger. Al op 29 september 1795 waren priesters opgeroepen om de eed van trouw te zweren aan de Republiek. De meesten hadden hier geen gehoor aan gegeven. 22 Mei 1797 werd bekend gemaakt dat elke geestelijke de eed binnen 10 dagen op het stadhuis moest hebben afgelegd. De complete Venlose geestelijkheid toog naar Roermond om daar samen met de vakbroeders tot een eensluidend standpunt te komen. Het werd "nee". Het gevolg was dat vanaf 1 juni geen mis meer mocht werden gelezen. Als alternatief ging men massaal de rozenkrans bidden en gingen de priesters de mis lezen in het naburige Blerick of Tegelen. Deze gemeenten van Pruisisch Gelre en Gulick waren nog niet ingelijfd. 11 November 1797 worden de kerken van Venlo gesloten. Maar de gelovigen beroepen zich dan op een artikel uit de wet van 1795, waarbij elke sectie van de stad een kerk mag hebben. En zo gaan in januari en februari 1798 toch weer een aantal kerken open. Tot die tijd werden er diensten gedaan in diverse huizen van parochianen. (Pastoor van Postel noemt het huis van Martinus van Sanden, meester kleermaker, bij wie het beeld van de H. Martinus in de kamer geplaatst was). Maar in de opengestelde kerken mogen nog steeds geen missen worden opgedragen. Bovendien zijn ze compleet kaal. Pastoor van Postel had zijn pastorie moeten verlaten. 12 februari werd deze verkocht. Eerst was het de bedoeling dat de parochianen de pastorie zouden kopen, en dan zou pastoor van Postel er daarna weer terugkeren, maar dat mocht niet. Uiteindelijk werd het huis bij opbod verkocht en viel het toe aan de heer Atgier, commissaris van het meel. In Belfeld en Beesel werden de pastorie op 17 maart en 27 april verkocht. Na de dreiging van deportatie gingen drie geestelijken door de knieën, ze legden de eed af. (Drie Franciscanen). 's Morgens werd bij trommelslag bekend gemaakt dat niemand het moest wagen de beëdigden te beledigen of te bespotten, op straffe van een fikse geldboete of een gevangenisstraf van twee jaar. Uit later tijd (1801) kennen we een dreigement welk op de deur van een priester werd geplakt: "Beëdigde priesters, verlaat de grote kerk, of het vergif staat al voor jullie klaar. Het is beter dat jullie vermoord worden, dan dat het in de grote kerk nog langer een janboel is." Maar ook in de tijd daarvoor werden er al pamfletten gemaakt en uitgedeeld tegen de beëdigde priesters. De inhoud van deze pamfletten is niet meer bekend. Toen de beëdigde Pater Goossens voor de eerste keer een begrafenisdienst leidde, verliet het grootste deel van de kerkgangers bij het begin van de Mis demonstratief de kerk. Op dezelfde dag werd het officieel verboden om een niet beëdigd priester onderdak te verschaffen. Toen hierop een oproer dreigde te onstaan kwam de sussende verklaring dat deze regel alleen betrekking had op geestelijken die van een zware misdaad werden verdacht. Pastoor van Postel doet als volgt verslag:

"4 Maart 1798 zijnde zondag, heeft heer van Lin om 6 uur mis gelezen in St. Marten (de parochiekerk van de beëdigde priesters), om 7 uur pater Cuppers, dan Pater Mulder, Heer Oeyen, de twee Dungelhoeffs, maar Jan Richardt is niet gezien. Om 10 uur deed pater G(oossens) de hoogmis. 's Morgens bij het openen der poorten ging veel volk naar Tegelen en naar Blerick zonder dat zij aangehouden werden. Maar om 8 uur waren twee gendarmen aan de brug, die alle mensen naar de stad joegen en verscheidenen werden naar de hoofdwacht gebracht, maar na korte tijd kregen zij een briefken van Petit en konden gaan waar ze wilden. Op de weg naar Tegelen, aan de Roskam (Stevenshuisje) lagen ook twee gendarmes. Zij dreven veel volk terug, onder andere de landrentmeester mr. Edmund Ruys; deze werd door hen aangehouden, maar hij zei dat hij ging wandelen. Toen vroegen ze hem zijn pas, waarop hij zei dat hij die voor wandelen niet nodig had, en hij ging door naar Tegelen. Thuisgekomen ging Ruys naar de Municipaliteit om een pas te halen voor "uit wandelen". Men antwoordde dat hij die daarvoor niet nodig had. "Ja wel" zei Ruys, "want twee gendarmens hadden hem op de Tegelse weg aangehouden en naar zijn pas gevraagd. Hij wilde weten of zij order hadden om het volk aan te houden en wie dan die order gegeven had." De gendarmes werden op het stadhuis geroepen en gevraagd wie hen die order gegeven had. "De onderofficier", antwoordden ze. De onderofficier werd gevraagd van wie hij die order had. Deze zei "van Petit". Petit loochende dit en de een stak het op de ander. Ruys wilde satisfactie hebben, hoe de zaak zal aflopen zal men zien.

Nog een andere historie op dezelfde weg. Vijf gezette mannen hadden een dikke kluppel tussen hun kazak gestoken. Komende aan de Roskam werden zij door twee gendarmes teruggedreven. Die 5 vroegen naar hun order. De gendarmes trokken de pallas (ruitersabel): "dat zijn onze orders". Toen trokken de 5 hun stokken uit en zeiden: "dit zijn onze orders". De gendarmes staken de pallas in en gingen in huis. Daarmee was de comedie uit. Het was deze 4 maart een heel schisma, zelfs tussen man en vrouw, meesters en dienstboden, velen gingen niet naar de mis, weer anderen gingen buiten de stad; men kreeg geen boeren in de missen.

11 Maart, zondag. Er ging meer volk dan ooit naar Blerick en Tegelen, men zag niet een gendarme. De dienst in de Grote Kerk werd verricht als afgelopen zondag, zonder sermoon; er waren voornamelijk Fransen binnen en mannen die anders niet veel naar de kerk gingen."

Uit bovenstaande blijkt dat Commissaris Petit de bevolking van de ene kant tegemoet kwam (hij gaf ze een briefken waarmee ze konden gaan, de tweede zondag stonden er geen gendarmes) maar intussen toch halfslachtige maatregelen nam om het de geestelijken zuur te maken en de mensen te ontmoedigen alternatieven te zoeken. Vroeger kwamen op zondagen veel mensen naar Venlo, maar nu trokken ze juist weg. De handel stortte in.
12 Maart 1798 bracht de gemeentebode een brief waarin een aantal namen stonden van geestelijken die vermist werden. Deze moesten zich melden, anders werden ze als "emigré" beschouwd. 4 geestelijken meldden zich niet. Een daarvan stond al langer op een deportatielijst. Op 27 mei 1798 kwamen 7 gendarmes uit Roermond om de vier geestelijken te arresteren. H. Graven werd onder het eten in zijn ouderlijk huis gegrepen en weggevoerd naar St. Nicolaas op de Lomstraat (thans nr. 22). Diezelfde middag nog werd hij op transport gesteld naar Roermond en opgesloten in het Munster. Daar wist hij in de vroege morgen van 28 mei te ontsnappen, waarna hij in Blerick onderdook tot 1802. De andere drie zijn tijdig naar veiliger oorden vertrokken. In de daarop volgende maanden zijn vrijwel alle niet beëdigde geestelijken gevlucht naar Duitsland. In Beesel en Belfeld waren in mei de parochiekerken gesloten, omdat er geen beëdigde priesters meer waren in die dorpen. 4 November werden alle niet beëdigde priesters, waaronder van Postel, op deportatielijsten geplaatst, waarmee ze feitelijk vogelvrij waren verklaard.

Home

Kalender en feesten

Een van de eerste wetten in Frankrijk was de invoering van de Republikeinse kalender, die begon bij het officiële moment van de uitroeping van de republiek (22 september 1792 = 1 vendémiaire An 1.) De oude kalender was volgens de republikeinen voornamelijk bedoeld om oude gebruiken van koning en kerk in ere te houden, en daar wilden ze juist van af. 5 Oktober 1793 werd deze kalender in Frankrijk ingevoerd, in de bezette gebieden werd hij verplicht vanaf 3 april 1798. In plaats van de zondag was nu de feestdag de décade. (Elke tiende dag.) Iedereen van het stadhuis moest op die dag naar een speciaal lokaal gaan om de culte te celebreren. Tijdens deze samenkomst werden de wetten voorgelezen en de tiendaagse bulletins. Ook was het de enige dag dat er huwelijken konden worden gesloten. Tussen de bedrijven door zongen de aanwezigen hymnen uit een zogenaamd "Manuel Républicain". Ook soldaten, schoolmeesters en hun leerlingen dienden hierbij aanwezig te zijn. In het algemeen was verder geen enkele burger aanwezig, tenzij om te trouwen. Op de oude zondag was men verplicht om te werken, tenzij deze samen viel met een décade. Tijdens de décade mocht er niet gewerkt worden, tenzij het ging om dringende werkzaamheden. Dit laatste had tot gevolg dat de burgers alles tot dringende werkzaamheid gingen verklaren. Men sloot deuren en vensters zodat het vanaf de straat niet te zien was. In Venlo had Petit in 1798 veel gedoe met deze regels. Woensdag 9 mei was bijvoorbeeld een décade. Alle Venlonaren gingen gewoon aan het werk. Tegen acht uur gingen drie gendarmes de regels lopen controleren. Maar de straten waren vol volk en er dreigde een oproer. De agent-municipaal Keuller was bang dat het uit de hand zou lopen. Als compromis liet hij afkondigen dat er alleen geen markt mocht worden gehouden. Dezelfde dag nog kwam er vanuit de municipaliteit een regel dat de 1e, 3e, 5e, 7e en 9e dag van de tiendaagse week alleen markt mocht worden gehouden. Pastoor van Postel maakt in zijn dagboek de spottende opmerking dat na publicatie van dat besluit er alle dagen marktdag is geweest. Op vrijdag 18 mei, de negende dag van de week, moest er vleesmarkt zijn. Maar op vrijdag weigerden de vleeshandelaren vlees te verkopen, omdat dat volgens de katholieke kerk niet mocht. Ze kregen het zelfs voor elkaar om de volgende dag markt te houden, alhoewel dat een décade was! Petit verzucht dat het in de dorpen helemaal hopeloos was. "Er zou in elke dorp een aparte commissaris moeten zijn om het werken te beletten." 10 oktober 1798 wordt de praktijk van "elke dag markt", behalve op décadi en andere feestdagen, in Venlo gelegaliseerd. Parijs kreeg hoogte van de "wantoestanden" in sommige gebieden en Maastricht moest de kantons weer in het gareel proberen te brengen. Binnen 24 uur moesten ze berichten hoe de regels bij hun waren met de marktdagen. Petit wachtte 10 dagen en gaf toen de regel van 10 oktober door (alle dagen markt behalve..). Maastricht reageerde onmiddellijk en verplichtte Venlo tot maximaal drie marktdagen per week. Dat werkte toen korte tijd.

De Fransen hadden dus de oude Christelijke feesten afgeschaft en daarvoor in de plaats nieuwe feesten bedacht. Dat waren als eerste:

  • feest van de val van de Bastille op 14 juli (26 messidor)
  • feest van de Jacobijnse staatsgreep op 10 augustus (23 thermidor)
  • feest van de onthoofding van Lodewijk XVI op 21 januari (2 pluviôse)
  • feest van de souvereiniteit van het volk op 20 of 21 maart (30 ventôse)
  • feest van de verijdeling van het royalistisch complot op 4 of 5 september (18 fructidor)
Daar aan werden toegevoegd bij de wet van 25 oktober 1795 (feesten steeds op een décade)
  • Stichting van de Republiek 22 of 23 september (1 vendémiaire)
  • Feest van de jeugd 30 of 31 maart (10 germinal)
  • Feest van de echtelieden 29 of 30 april (10 floréal)
  • Feest van de dankbaarheid op 29 of 30 mei (10 prairial)
  • Feest van de landbouw op 28 of 29 juni (10 messidor)
  • Feest van de vrijheid op 2 dagen 27, 28, 29 juli (9 en 10 thermidor)
  • Feest van de ouderen op 27 of 28 augustus (10 fructidor)
Een van de commissarissen van een Belgisch district beschreef deze feesten als volgt: "Wie een van onze feesten heeft gezien heeft ze allemaal gezien. Het is steeds koekoek-eenzang; iets saaiers, iets wat minder aantrekkelijk is voor het volk, bestaat er dan ook niet." Terwijl in Venlo het geliefde Driekoningen werd verboden te vieren bij boete van zes goudgulden moest men wel op 21 januari onder klokgelui de onthoofding van Lodewijk XVI vieren.
Pastoor van Postel beschrijft het feest van de vruchtbaarheid op 29 april 1798 als volgt:

"29 april zijnde decadi was om 10 uur vergadering der vruchtbaarheid onder de vrijheidsboom. Vrouw Wassenbergh, geboren Esser, werd geheel in het wit gekleed met haar 7 kinderen door haar man apotheker Jan naar de markt geleid; idem ook vrouw Michielsen, geboren Willems met haar 7 kinderen; de andere twee, de vrouwen Bernière en Dungelhoeff zijn thuis gebleven. Daar zijnde trok de agent municipaal Keuller op het theater en hield een toespraak; na hem kwam naar voren dokter Herckenrath (president) en deed insgelijks. Daana kwam commissaris Petit en deed iets in het Frans. Hierna trok men met klinkende muziek rondom het stadhuis, en toen kwamen ze weer onder de vrijheidsboom. Nu klom de weduwnaar Henricus Theunissen, bijgenaamd 'de Wijze' op het theater en deed een zielroerende toespraak, zette intussen een bloemkroon op het hoofd van vrouw Wassenbergh. Nota; vrouw Michielsen was al vertrokken en hiermee was de comedie uit. "Dat is kaal", zeiden de kinderen!. Tenslotte is met muziek door de stad getrokken. Rond de middag werd omgeklopt: "deze avond is comedie bij Peter Berniëre". Petit was zeer tevreden over het feest, dat volgens hem tamelijk plechtig was gevierd. Vooral het feit dat de president en de agent municipaal een rede hadden gehouden over de echtelijke verbintenis had hem veel voldoening geschonken."

25 december 1797 was er vanuit Maastricht een verordening gekomen dat op 20 januari 1798 een vrijheidsboom met wortels geplant moest worden in alle gemeentes waar deze dood, vernield, of nooit geplant was. Zo werden in Januari zowel in Venlo, Belfeld als Beesel nieuwe vrijheidsbomen geplant. In Beesel en Belfeld bleken deze in November alweer vernield te zijn.

Home

Burgerlijke stand

Vanaf 10 augustus 1796 werd de burgerlijke stand ingevoerd in de ingelijfde gebieden. Dat had heel wat voeten in aarde. Alles moest om te beginnen in het Frans. En alle aangiften waren belast, het kostte de mensen dus gelijk geld. De registers moesten regelmatig worden opgestuurd naar Maastricht. In Beesel en Belfeld gebruikten de ambtenaren schriften in plaats van de vereiste registers. Toen dit onder ogen kwam van Petit moesten ze alles overschrijven. Petit kreeg vanuit Maastricht een uitbrander en ging toen zelf maar eens poolshoogte nemen in de dorpen. Er bleek tot zijn ontsteltenis nog steeds geen register te zijn! Hoewel het met de bevolkingsregisters (doop, huwelijk, overlijden) beter ging, liet Girard in een schrijven naar Parijs weten dat zeven op de acht agenten niet eens in hun eigen taal de registers konden bijhouden, laat staan in het Frans. Belfeld en Beesel maakten Petit wanhopig. Eerst was er geen gezegeld papier, toen hadden ze geen geld om het te kunnen kopen en tot slot waren er geen agenten die alles konden optekenen. In 1800 was het met de registers voor de burgerlijke stand in het hele kanton Venlo nog steeds een zooitje.

Home

Belastingen

Voor 1795 kreeg de stad Venlo vooral geld binnen door accijnsen op bier, brandewijn, gemaal, vlees, poortgeld en licentierechten (verlof tot aanleggen van schepen). Verder werd er geld verkregen door de verpachting van de gierbrug, het marktschip, de postwagendienst, de vleesbanken, de bank van lening en de opbrengst van havengelden. Een deel van dat belastinggeld moest worden afgedragen aan den Haag. Al deze belastingen werden afgeschaft en er kwamen nieuwe belastingen voor in de plaats. De eerste soort belasting was "la foncière" belasting op onroerend goed. De tweede was "la mobilière": inkomsten uit industriële revenu's en renten. De derde "la patente": alle verdiensten op handelsgebied. De eerste soort, "la foncière", moest door elke plaats opgebracht worden en de opbrengst werd van boven af bepaald. Elk kanton moest dan weer kijken hoe het aan dat bedrag kwam door een verdeelsleutel over de inwoners toe te passen. Het grootste deel van de opbrengst ging naar Parijs, de stad Venlo en de omliggende dorpen Beesel en Belfeld zelf hadden nauwelijks inkomsten meer. Om te kunnen bepalen wat iedereen kon betalen werden bijv. de gronden geschat. Maar daarvoor moesten weer experts benoemd worden en daarvoor was geen geld. Ook de verdeling van de belasting tussen Venlo, Belfeld en Beesel onderling was steeds een heet hangijzer. Uit de correspondentie van Petit blijkt dat het elk belastingjaar weer een groot gevecht was om de benodigde gelden bij elkaar te krijgen. Om de patentbelasting te innen moest hij dreigen met militaire inkwartiering voor de weigerachtigen, voordat eindelijk het eerste geld binnenkwam. Door een ander beroep op te geven konden heel wat mensen het voor elkaar krijgen lager aangeslagen te worden. Het is opvallend hoeveel mensen in deze tijd binnen een jaar plotseling van beroep veranderen... Naast de genoemde belastingen waren er ook nog van tijd tot tijd extra oorlogscontributies. Alles moest betaald worden in goud, zilver of graan tegen de koers van 1790. Betalen met papieren geld was niet toegestaan.

Home

Smokkelen

Doordat de handel in Engelse goederen was verboden vonden er in de grensgebieden massale smokkelacties plaats. Deze wet was op 31 oktober 1796 van kracht geworden en al de volgende dag vonden er huiszoekingen plaats.
Restant stadsmuur Venlo met origineel ijzeren traliewerk. Foto dec. 2006 Pieter Simons

Op 8 oktober 1797 vertelt Petit hoe een landbouwer, F. Hermans, bij de Gelderse poort gesnapt werd met Engelse koopwaren. Hermans wist na een wilde achtervolging door enkele straten toch nog te ontkomen met zijn smokkelwaar. Bij de huiszoeking die er op volgde werd de hele partij gevonden en in beslag genomen. Vooral de huizenrij aan de Maasstraat, de zogenaamde Luif, waar smokkelen een koud kunstje was, werd scherp in de gaten gehouden. Alle in de stadsmuur uitgebroken vensteropeningen waren afgesloten met degelijk hekwerk. (Dit soort tralies is nog te zien bij het restant van de vroegere stadsmuur aan de Maaskade).

De meeste razzias leverden weinig op. "De kooplui moeten getipt zijn" stelde Petit dan spijtig vast. Opvallend was dat toen Petit een keer een huiszoeking organiseerde buiten medeweten van de agenten van het vredesgerecht met mensen van buiten af er wel resultaat werd geboekt. Bij A. Tillemans nam hij 274 pond wollen stof in beslag en bij G. Receveur vond hij in een kist achter emballage en doeken, 811½ pond zwaar. Op een gegeven moment stopte Petit met de huiszoekingen. Bij de ontvanger van douane in Beesel werden in de nacht van 12 op 13 februari 1798 negen ruiten ingegooid. De daders zijn nooit gepakt.

Home

Vreemdelingen, deserteurs, conscriptie

Als een vreemdeling in de stad werd gesignaleerd zonder paspoort dan werd de verantwoordelijke poortwachter onverwijld in de gevangenis opgesloten. Het kon dan namelijk wel eens gaan om een deserteur. Voorbeelden van dit krachtige optreden zijn overigens niet bekend. Het was ook geen doen, voor een grensplaats als Venlo waren de wetten bijna niet te handhaven. 5 September 1798 kwam er een wet dat iedere Fransman de plicht had om zijn vaderland te verdedigen. De eerste lichting van door het lot uitgekozen soldaten werd 24 september 1798 opgeroepen. Een commissie van vijf huisvaders en een arts moest de militaire keuring uitvoeren. De ouders kregen als troost mee dat ze zich nu al konden verheugen op de met zegen overladen terugkeer van hun kroost. De dienstplichtigen zelf kregen een toespraak die eindigde met het opsommen van de straffen die er stonden op desertie. In juli 1799 waren alle lotelingen gevlucht, ondanks dat eerder al ouders gestraft waren met inkwartiering van soldaten bij een dergelijk vergrijp. Intussen werd Petit onder druk gezet om de bij ouders ingekwartierde soldaten weer terug te verhuizen. Ook in 1800 bleek er nog taaie weerstand van de bevolking tegen de conscriptie.

Home

Laatste jaar voor het tijdperk Napoleon

Najaar 1798 begon een strenge winter. Februari 1799 keerden meer dan 50 mensen van hun zondagse tocht naar de kerk in Blerick terug met bevroren kin, wangen, oren, handen of voeten. Daarna kwamen overstromingen en waren Tegelen en Blerick niet meer te bereiken. Toen gingen de gelovigen in grote getale naar de kerk van Kaldenkirchen. November 1800 besloten de autoriteiten na lang aandringen dat de burgers de zomerrefter van de kruisheren als bidplaats mochten gebruiken. De parochiekerk waar alleen door beëdigde priesters de mis werd gelezen werd ook toen nog nog steeds gemeden.

Home

9 november 1799-1814

9 November 1799 pleegde Napoleon een staatsgreep en schoof de directoire opzij. De mensen zagen hem eerst als een redder, iemand die orde en veiligheid zou brengen. Al op 29 november vaardigde hij een besluit uit dat de veroordeelde priesters konden terugkeren, als ze konden bewijzen dat ze niet meer hun bedieningen hadden uitgeoefend. Ook werden de kerken die nog niet verkocht waren teruggegeven. In 1802 sloot Napoleon vrede met het vaticaan. In Venlo werd dit gevierd op het stadhuis op 29 april 1802, waarbij beëdigden en niet-beëdigden elkaar de hand drukten. De sleutel van de Martinuskerk werd overgedragen aan pastoor van Veulen, de opvolger van pastoor van Postel.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"